Vijftig jaar discriminatie van alleenstaanden


Een flink deel van dit verhaal is ontleend aan een toespraak van professor Van Maarseveen, die hij hield in 1992 t.g.v. de herdenkingsmanifestatie "Vijftig jaar achterstelling van alleenstaande ongehuwden".

Er loopt een rode draad al van voor WO-II met als absoluut dieptepunt de verabsolutering van de (ziekelijke) eenzijdige 'verheerlijking' van 'het gezin als 'superieure' en enig juiste leefvorm in de nazi-ideologie, door naar onze tijd.

Militair werden de nazi's verslagen, maar verdwenen daarmee als bij toverslag *al* hun denkbeelden?
Nee, een deel woekerde voort, omdat een flink deel van de goegemeente er nu nog precies zo over denkt, alleen meer versluierd en minder openlijk.
Vooral die gedeelten die poen opleverden, werden gehandhaafd, want zo zijn 'wij Nederlanders' ook wel weer..
(B.v. Landbouwschap, Luister- en kijkgeld) Zonder in de verste verte de pretentie te hebben volledig te zijn (dan ontstond er iets zo dik als een boek) een opsomming van slechts enkele dingen :

1937 Minister Romme van Sociale Zaken :"Bij de sociale wetgeving moet recht worden gedaan aan het natuurlijk recht op gezinsvorming". 50 jaar later in CDA-Actueel 6/12/86 werd gesteld dat bij het toenemend aantal eenpersoonshuishoudens het gevaar dreigt van een mentaliteit van 'ieder voor zich'. In dat voetspoor constateerde in 1990 minister E. Brinkman van WVC bij alleenstaanden gebrek aan groepsbinding en ontworteling.

Een halve eeuw geleden begon een omslag op te treden in het denken over alleenstaanden. Hoorden zij vroeger bij een familie, werden zij niet anders gezien als anderen, hoogstens als *vrijgezel* door sommigen benijd, toen het familie-denken verschraalde tot exclusief gezinsdenken, werden alleenstaanden hoe langer hoe meer beschouwd als vreemde lieden. Menselijke waarden als liefde, intimiteit, geborgenheid, verantwoordelijkheid jegens zichzelf en elkaar, werden hen weliswaar niet *totaal* ontzegd, maar de overtuiging groeide dat die waarden toch alleen goed tot hun recht kwamen in een huwelijks- of samenlevingsverband.
De alleenstaande werd steeds sterker gezien als een gemankeerde echtgenoot, en daarmee als niet geheel volwaardig. een volgroeide persoonlijkheid leeft in paarverband en niet op zichzelf. De alleenstaande kent geen relaties, heeft geen verbondenheden, is een in verlatenheid gedompeld mens, die wat menselijke waarden betreft leeft op een psychisch minimum-niveau.
Dus moet hij teruggeleid worden naar het normale gezinspatroon
.

Ook de nazi-ideologie had wortels en kwam niet plotseling opduiken als een alien van een buitenaardse planeet. Het leek meer op een soort overtreffende trap van datgene wat in essentie al gedacht werd.

De laatste jaren blijkt de vroegere omslag weer te kenteren. Althans in de samenleving. De alleenstaanden zijn een te grote groepering geworden om hen in het sociale verkeer als uitzonderlijk te blijven zien.
Dat alleenstaan, het op zichzelf leven, voor veel mensen een doelbewuste keuze is, vindt op steeds breder schaal niet alleen erkenning maar ook waardering en opnieuw afgunst.

Zo echter niet in politiek en wetgeving. Daar zijn de oude opvattingen levend gebleven, daar dringen de veranderingen in het sociale denken niet door. Integendeel :
De vroegere denkbeelden hebben zich daar in conservatieve zin geradicaliseerd en zijn dwingende leidraad geworden voor beleid en regelgeving.
De ontwikkelingen van de wetgeving in de afgelopen 50 jaar markeren een proces waarbij langzaam maar zeker een financiele jacht op de alleenstaanden is ingezet teneinde hen uit hun verwilderde staat terug te leiden naar het huwelijk, althans naar een daarmee vergelijkbaar samenlevingsverband.
Door een veelheid van achterstellingen is het recht op gezinsvorming omgezet in een drang tot gezinsvorming en aan die drang kan men zich steeds bezwaarlijker onttrekken. Alleenstaan wordt financieel alsmaar onaantrekkelijker gemaakt. Het heeft zich in de periode 1940 tot nu geleidelijk maar onstuitbaar voltrokken.
Een stukje geschiedenis, eerst over de belastingen :

- Voor 1940 : Alleenstaanden betaalden slechts een matige verhoging van de "Gemeentefondsbelasting".
- De Inkomstenbelasting, die in 1914 ontstond, kende aanvankelijk geen tariefverschil tussen gehuwde mannen en ongehuwden. De kosten van het levensonderhoud voor de (huis)vrouw werden geacht op te wegen tegen het duurdere leven van de 'celibatair'. De wet kende slechts verschillende 'tarieflijnen' afhankelijk van het aantal kinderen.

- Het begin van de achterstelling valt op 14 december 1940 in een "Verordnungsblatt fur die besetzten niederlandischen Gebiete" Ongehuwden kregen een extra zwaar belastingtarief. Bij wat nu ongeveer een minimumloon is, ongeveer 2,5 maal zoveel als gehuwden zonder kinderen.
De motieven van de bezetter voor de invoering van het alleenstaanden tarief werden na de oorlog vanuit fiscale kring bekritiseerd. Dergelijke belasting als stimulans tot bevolkingsaanwas werd onterecht geoordeeld. Men vond dat de draagkracht het leidende belastingbeginsel moest zijn. De politici beslisten anders: Het zware ongehuwdentarief bleef gehandhaafd. In 1950 en 1953 werd bij een algemene verlaging van de inkomsten- en loonbelasting het verschil tussen ongehuwden en gehuwden verder vergroot.

-1960: Het tij lijkt even te keren :
Tariefsverlaging voor alle ongehuwden.
-1967: Nog een belastingverlaging voor ongehuwden vanaf 40 jaar, met als motief dat voor oudere ongehuwden de kosten voor het levensonderhoud en voor huisvesting in het algemeen hoger liggen dan voor jongere ongehuwden.
[Schemerde hier het begin door van een zekere erkenning van het woonrecht voor althans oudere alleenstaanden? Overigens werd het woonrecht voor niet-gezinshuishoudens pas in 1976 officieel erkend middels de Nota Van Dam. Van Dam was toen staatssecretaris op Volkshuisvesting]
Hiermee hield de rechtvaardigheid echter weer op.

- In het begin van de jaren 70 worden alleenstaande bejaarden en vroeger gehuwden die een of meer kinderen hadden, van het gehuwdentarief overgebracht naar het ongehuwdentarief.

- Bij de invoering van de zogenoemde Tweeverdienerswetgeving in 1984 en 1985 wordt een algemene belastingvrije som ingevoerd met daarbovenop verschillende toeslagen voor gehuwden, eenoudergezinnen en alleenstaanden. Ten opzichte van gehuwden wordt het tarief voor alleenstaanden iets verhoogd (1984 2e fase, 1985 3e fase).
Dat zou een voorproefje blijken van wat de ongehuwde alleenstaanden nog te wachten stond. De gehuwden met een niet-verdienende partner heten inmiddels 'alleenverdiener'.

- De zwartste bladzijde levert het jaar 1990. In dat jaar wordt de belastingherziening volgens "Oort" van kracht. In feite tegen de wens van een meerderheid van de Tweede Kamer in en ondanks forse kritiek van de Raad van State. Door de afschaffing van de alleenstaandentoeslag [let op de terminilogie die gelijk is aan het nABW-verhaal; ook Toeslagenbeleid en de uitkering plotseling in 2 stukken geknipt, uiteraard niet voor gezinnen, maar voor alleenstaanden en eenouder-gezinnen] WORDT HET ZWARE ALLEENSTAANDENTARIEF WEER INGEVOERD. (Net als in WO-II)
Wat de alleenverdiener/kostwinners er met de belastingherziening-Oort op vooruit gaan, gaat ten koste van en wordt grotendeels betaald door de alleenstaanden. Met een inkomen varierend van bijstandsniveau tot minimumloon gaan alleenstaanden er NETTO tussen de 4% en 5% op achteruit. Uiteindelijk zal de achteruitgang op het niveau van het minimumloon ongeveer f 65,=/mnd bedragen.

[ De volksverzekeringen AOW/AWW, AWBZ en AAW worden eveneens als belastingen geheven. Alleenstaanden gaan in ruil voor de geringere of zelfs de ontbrekende rechten voor nabestaanden hogere premies betalen. In 1989 bedroeg bij het minimumloon het verschil in belasting tussen gehuwden (alleenverdieners) en alleenstaanden f 43,=/mnd, in 1992 bedroeg het verschil in loonheffing f 138,=/mnd. Verder komen de dubbele aftrek voor koopsompolissen voor gehuwden weer terug, krijgen zij een dubbele dividend- en renteaftrek, en worden fiscale drempelbedragen voor gehuwde 'alleenverdieners' ten opzichte van alleenstaanden verruimd. Het advies van de latere Commissie-Stevens over verdere vereenvoudiging van de belastingheffing, hield in het algemeen een verhoging in van de belastingdruk voor tweeverdieners en alweer voor alleenstaanden.]

Over de z.g. 'sociale zekerheid' :

Ook hier wordt de alleenstaande zijn nederige plaats gewezen. Er komt een grootscheepse overheveling van inkomen van alleenstaanden naar de gehuwde man, later alleenverdiener, tot stand.

In 1941 werd onder druk van de bezetter het Ziekenfondsbesluit ingevoerd. Iedereen die een inkomen had dat beneden een bepaalde loongrens viel, werd verplicht zich via een *gezinspremie* tegen ziektekosten te verzekeren. Het maakte niet uit of men alleen was of een gezin had met 10 kinderen.

[In 1966 trad de Ziekenfondswet in werking die het Ziekenfondsbesluit dat in de bezettingstijd was ingevoerd, verving. Het systeem van de gezinspremie werd gehandhaafd. In 1984 werd de ziekenfondspremie voor alleenstaande bejaarden met een klein aanvullend pensioen verhoogd om de premie voor gehuwde bejaarden te kunnen verlagen. Bij eenzelfde of soms lager inkomen betalen alleenstaande bejaarden nu een hogere premie dan de gehuwden, terwijl de laatste allebei verzekerd zijn voor die lagere prijs. Het Tweede_Kamerlid Paulis zei : "Wij zitten hier om de inkomenspositie van de gehuwden te beschermen."
Staatssecretaris Van der Reyden van WVC vond dat die solidariteit mocht worden gevraagd, omdat het ten goede kwam aan een groep gehuwden.]

-In 1992 zouden door de invoering van fase 2 van de Volksverzekering tegen Ziektekosten (plan Simons) alleenstaanden er het meest op achteruit gaan. Uiteindelijk stopte het plan bij fase 1 door allerlei verwikkelingen. Argumenten t.g.v. alleenstaanden hebben daarbij echter voorzover mij bekend, geen rol gespeeld.

In de jaren 50 kwam een waarlijk systeem van inkomensoverdrachten op gang. In steeds grotere mate ging de burgerlijke staat een rol spelen. Ook armere alleenstaanden moeten meebetalen voor gehuwden die rijker zijn dan zijzelf.

In 1957 werd de AOW van kracht. (Suurhof, daarvoor 'Noodwet Drees')
In 1959 kwam daar de Algemene Weduwen en Wezenwet (AWW) bij, onlangs drastisch verslechterd. In veel gevallen, kan de vrouw als zij achterblijft, meteen naar het bijstandsloket om haar alleenstaanden-bijstand of haar nABW voor een een-ouder gezin aan te vragen. Ongehuwden betalen bij een gelijk inkomen dezelfde premie als de gehuwde man. De laatste verzekerde daarvoor echter een hogere AOW-uitkering, een uitkering voor de weduwe beneden de 65 jaar en voor de weduwe boven de 65 jaar.

In 1968 trad de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) in werking. Bepaalde groepen alleenstaanden, later uitgebreid tot alle groepen alleenstaanden, bleken echter niet volledig verzekerd te zijn. Bij opname in een AWBZ-inrichting voor verpleging en verzorging moesten (en moeten) zij een hoge eigen bijdrage betalen. Het kwam erop neer dat zij van een minimumuitkering slechts zakgeld overhielden. Zij moesten het merendeel van hun AOW-pensioen weer afdragen, nota bene voor een verzekering.

[In 1982 werd voor alleenstaanden die in een AWBZ-inrichting werden verpleegd, de eigen bijdrage bijna verdubbeld.
Argument: EEN ALLEENSTAANDE KAN ZIJN OF HAAR HUISHOUDING BEST OPHEFFEN. Gehuwden of daarmee gelijkgestelden betalen voor een partner slechts f 180,=
Het inkomen mag nog zo hoog zijn, het offer bleef slechts f 180,=
Voor alleenstaanden is de bijdrage wel inkomensafhankelijk, maximaal f 1380,=
Het wordt alleenstaanden met een 'normaal' inkomen (minimaal en modaal) zo onmogelijk gemaakt om nog een (gedeeltelijke) eigen huishouding te voeren, indien men daartoe wel in staat is.
Ook gaat dit ten koste van de sociale relaties. Maar in de geldende vooroordelen hebben alleenstaanden die niet.
In 1988: Opnieuw de AWBZ. De eigen bijdrage bij opname in een AWBZ-inrichting voor alleenstaanden ouder dan 65 jaar wordt verhoogd naar maximaal f 2200,=/mnd.
Later wilde staatssecretaris Simons van Volksgezondheid dit bedrag verhogen tot f 2700,=/mnd..]

- In 1976 werd de AAW van kracht, met opnieuw benadeling van alleenstaanden. Ook hier bestaan verschillen in uitkeringsniveau tussen alleenstaanden en gehuwden.
[Inmiddels is de hele AAW verdwenen en is de WAJONG daarvoor in de plaats gekomen. Deze is qua doelgroep beperkter dan de v.m. AAW.]

- Met de invoering van de Pensioen- en Spaarfondsenwet in 1953, was reeds de pensioenvoorziening van ondersteuning tot verzekering geworden. Analoog aan de opvattingen bij de vormgeving van de AOW/AWW komen in de inrichting van de aanvullende pensioenen dezelfde opvattingen over alleenstaanden naar voren:
Zij houden er geen betekenisvolle noch zorg-relaties op na. In het algemeen moeten zij ook hier meebetalen aan weduwenvoorzieningen, zonder dat daar voor hen een recht tegenover staat.
In veel gevallen blijkt slechts ongeveer 40% van de door de ongehuwde alleenstaande betaalde pensioenpremie voor hem of haarzelf te zijn bestemd.

- In 1986 werd in het voorstel voor een nieuwe Werkloosheidswet voor gehuwden een 'verzorgingsforfait' opgenomen. De regering weigerde, ook voor alleenstaanden bij het bepalen van het arbeidsverleden rekening te houden met verzorgingsjaren betreffende een verzorgings-behoeftig familielid.

Over het inkomensbeleid:

In 1963 adviseerde de Sociaal Economische Raad (SER) het minimum inkomensniveau (AOW en Bijstand) voor alleenstaanden te stellen op 75% van dat voor een echtpaar.
Desondanks stelde de regering de norm vast op 70%
DE NORM WAS TOEN REEDS TE LAAG. Als gevolg van de jaarlijkse stijging van de vaste lasten werd deze bijstandsnorm in toenemende mate ontoereikend.
Talloze onderzoeken en studies, ook die in opdracht van de overheid zelf, hebben dit aangetoond.
Deze te lage norm wordt bovendien gebruikt om inkomens van alleenstaanden die boven dat niveau uitkomen, extra af te romen.
Het beleid t.a.v. het minimumniveau dat betrekking heeft op sociale (minimum) voorzieningen, wordt namelijk boven dat niveau voortgezet.
Daardoor vindt een merkwaardige verstrengeling plaats tussen voorzieningen die tot doel hebben op het niveau van het sociale minimum een vangnet te scheppen en het arbeidsmarktbeleid (arbeidsbeloning)

[Dit vindt zijn vertaling in de toepassing van inkomensafhankelijke regelingen. Daarbij wordt ter vaststelling van de eigen bijdragen bij gezinsverzorging, de ziekenfondspremie voor alleenstaande bejaarden met een klein aanvullend pensioen, en de hoogte van de huursubsidie (IHS), telkens opnieuw het verschil tussen het sociale minimum voor een (echt)paar en voor een alleenstaande bij het inkomen geteld.
Bij gehuwden en samenwonenden gebeurt dit niet wanneer hun inkomen boven het voor echtparen geldende minimum uitkomt.
Daardoor wordt het inkomen van alleenstaanden, zodra dit uitstijgt boven het sociale minimum, hoger vastgesteld dan het in werkelijkheid is.
Dat leidt voor hen tot hogere premies, lagere huursubsidie en hogere eigen bijdragen voor gezinsverzorging.
Dit laatste is vooral onbillijk omdat van alleenstaanden wel wordt verwacht dat zij feitelijk de huishoudelijke diensten van de afhankelijke partner van de alleenverdiener meebekostigen. Wanneer zij zelf wegens ziekte een beroep op thuishulp moeten doen, is van solidariteit geen sprake.
Zo betaalt bij een besteedbaar inkomen van f 1600,=
per maand een alleenverdiener voor vier weken hulp f 18,= , een alleenstaande f 168,= Let wel : Hij heeft dan reeds op allerlei manieren zijn inkomsten met die alleenverdiener gedeeld.]

- In 1983 worden alleenstaanden niet langer beschouwd als kostwinner en verliezen zij hun netto minimumloon bescherming.
Daardoor wordt hun uitkering bij werkloosheid en arbeidsongeschiktheid niet langer tot het minimumloon aangevuld. Een alleenstaande met een minimumloon valt nu direct terug op het bijstandsniveau, een minimaal vangnet.
Ook als hij/zij jarenlang tegen een laag loon heeft gewerkt gaat hij er bij verlies van arbeid netto bijna vierhonderd gulden per maand op achteruit, terwijl het inkomen van een alleenverdiener met hetzelfde loon ongeveer gelijk blijft.

- In 1984 wordt bij de huursubsidie een aparte alleenstaandentabel ingevoerd.
Daardoor ontvangen alleenstaanden vanaf 23 jaar bij een gelijke huur en een gelijk inkomen (boven het bijstandsniveau) minder subsidie dan een alleenverdiener.

Gemiddeld ontvangen zij f 90,= minder IHS/mnd, terwijl de vaste lasten in verhouding veel hoger zijn. Het bijstandsniveau was 70% (oude systeem) van dat van een echtpaar (had volgens de SER indertijd 75% moeten zijn), omdat de woonlasten vrijwel even hoog zijn als voor gezinnen.
Door de lagere huursubsidie moeten zij nu een groter deel van de huur zelf betalen dan gehuwden. Op die manier wordt de verhoging met 20% (ofwel de volledige Toeslag, die 20% bovenop de 50% basisuitkering is in de nABW) weer teruggenomen.
In 1992 werd de IHS bovendien met nogmaals gemiddeld ongeveer eenderde extra verminderd.
Reeds in 1982, nu al 15 jaar terug heette het in het Sociaal en Cultureel Rapport '82:

"Telkens weer komt naar voren dat vooral oudere personen uit een laag sociaal-economisch milieu en met een burgerlijke staat anders dan gehuwd, in een relatief ongunstige leefsituatie verkeren. (...) Nog meer dan in de periode 1974-1980 heeft het ongehuwd zijn een ongunstig effect op de welzijnssituatie".

Tenslotte :

Het meest pijnlijk voor alleenstaanden zijn twee dingen :
- In de eerste plaats de politieke opvattingen die ten aanzien van hen worden beleden en die doortrokken zijn van vooroordelen en stereotypen;
- In de tweede plaats de fiscale uitbuiting en de financiële achterstelling waaraan zij door de overheid worden onderworpen.

Anders dan politici menen, zijn alleenstaanden geen gemankeerde echtgenoten. De mislukte echtgenoten vindt men in de huwelijken. Een groot percentage, ergens tussen de 25 en 40% van de huwelijken is na korte tijd schijnhuwelijk geworden:
de partners blijven bijeen omdat breken, en dus alleenstaande worden, zoveel nadelen oplevert.
Anders dan politici verkondigen hebben alleenstaanden liefdesrelaties, zij hebben vrienden, ja zelfs ouders en soms ook kinderen. Zij dragen zorg voor verwanten, vrienden en kennissen. Het enige, echte verschil is dat zij niet permanent met 1 ander dezelfde kamer en hetzelfde bed delen. Zij leven dus niet samen, al wonen zij soms wel met anderen.

Op basis van vooroordelen wordt hun draagkracht opzettelijk en stelselmatig overschat en worden hun behoeften opzettelijk onderschat. Onder het mom van solidariteit worden zij fiscaal en anderszins benadeeld.
Het is een schaamteloos misbruik van de solidariteitsgedachte.

Het wordt hoog tijd dat mensen door de overheid worden behandeld als individu en niet langer als deel van een paar. Alleenstaanden en samenwonenden dienen te worden gelijkgeschakeld.
Iedereen is vrij zijn/haar leefwijze te kiezen, de overheid moet in dat opzicht neutraal zijn en niet d.m.v. financiële repressie mensen in een richting drijven.
Thans beboet en bestraft de overheid alleenstaanden omdat zij niet in paarverband leven. Dat dient een einde te nemen. Het individu en niet het paarverband dient de maat te worden.

Het onderscheid maken op basis van de leefvorm voor wat betreft het BRUTO-minimumloon lijkt even van de baan, maar komt komende verkiezingen ongetwijfeld terug. [Op dat moment wilden m.n. Melkert en de VVD alleenstaanden ook BRUTO minder betalen bij hetzelfde werk en dezelfde functie! Met die Melkert krijgen we in een eventueel 'Paars 3' nog een hoop ellende...]

secretaris Vereniging P.E.L.

8 mei 1997