Het begrip 'armoede':
Citaat: "In de hedendaagse samenleving is armoede niet alleen een kwestie van gebrek aan financiele middelen maar wordt armoede meer gezien als een situatie van relatieve achterstand , in die zin dat men om financiele redenen niet in staat is om te kopen of te doen wat in de samenleving als gebruikelijk of minimaal aanvaardbaar wordt geacht. Daarmee is moderne armoede niet alleen een objectief gegeven maar heeft het zeker ook een relatief karakter."
Er worden een tweetal armoedegrenzen gebruikt:
a. De politieke armoedegrens:
Deze is gebaseerd op het sociaal minimum.
Dat is het wettelijk bestaansminimum, zoals dat in politieke
besluitvorming wordt vastgesteld. Als politieke armoedegrens wordt 105
procent van het bestaansminimum gehanteerd.
N.B.: Dit is 105 WML. (WML=Wettelijk Minimum Loon)
Voordeel: Een begrijpelijke, via politieke wilsvorming vastgestelde maat.
Nadeel: Gevoelig voor politieke veranderingen. Als wordt besloten om bestaansminimum te verhogen of te verlagen dan stijgt cq. daalt het aantal arme huishoudens, zonder dat zich in hun inkomenssituatie een wijziging voordoet.
Tweede nadeel: Politieke armoedegrens niet goed bruikbaar om ontwikkelingen in armoede te beschrijven, omdat geen rekening wordt gehouden met verschillen in koopkracht.
N.B.: 105 WML versus noodzakelijke vaste lasten (minus diverse subsidies en kwijtscheldingen) is "koopkracht" ?
b. De z.g. "lage-inkomensgrens":
Hoogte grens vastgesteld op grond van
het bijstandsniveau in de jaren 1977-1996. Het bijstandsniveau voor een
alleenstaande in 1979 is als uitgangspunt gekozen. In dat jaar lag de
koopkracht van de bijstand op het hoogste niveau.
Met behulp van
equivalentiefactoren is voor andere huishoudtypen het welvaartsniveau
bepaald. De lage-inkomensgrens wordt elk jaar aan de hand van de
prijsindex bijgesteld en ligt hoger dan de politieke armoedegrens.
Algemene kanttekening:
Behalve de inkomensgrens spelen ook aanvullende
indicatoren/risico-factoren een rol, bv. duurzaamheid armoedeperiode, het
eigen vermogen, de schuldenproblematiek en het niveau van de vaste
lasten.
Oorzaken van armoede: De armoedenota stelt:
"Armoede kan worden veroorzaakt als gevolg van veranderingen in de
demografische en economische ontwikkelingen, veranderingen in de
huishoudsamenstelling en tot slot kan het optreden van de overheid ook de
verarming in de hand werken."
Relatief hoog armoederisico volgens nota bij:
Gescheiden vrouwen,
eenoudergezinnen en oudere alleenstaande vrouwen.
De 'verliezers' volgens de nota:
Burgers met geringe kansen op de
arbeidsmarkt:
Ouderen, burgers met fysieke en gezondheidsproblemen en
degenen die geen mogelijkheid hebben om in een huishouden meerdere
inkomens te verwerven. (alleenstaanden)
LANDELIJKE ARMOEDE:
A. Volgens politieke armoedegrens:
Armoede in periode 1990-1998 vrijwel
stabiel:
Rond 10-11% van alle huishoudens had in deze periode
minimuminkomen.
Groep nam toe van 606.000 (1990) tot 673.000 (1997) Ging gelijk op met
stijging totaal aantal huishoudens in Nederland.
Van huishoudens met minimuminkomen hoort 45% tot een eenoudergezin,
gevolgd door de groep alleenstaanden. Aandeel alleenstaande 65-plussers
is lager dan aandeel alleenstaanden jonger dan 65 jaar.
N.B.: Aantal alleenstaanden jonger dan 65 jaar met minimuminkomen stijgt.
a1. Duurzame armoede:
Aandeel minimahuishoudens dat duurzaam in
armoedesituatie leeft is ongeveer 37% en is vergeleken met 1990 licht
gedaald. In 1998 240.000-250.000 huishoudens die al minstens vier jaar
achtereen moeten rondkomen van een minimuminkomen.
Aandeel bijstandsgerechtigden (en sterker nog AOW-ers met minimuminkomen)
is 'aanmerkelijk' hoog, nl. 50-60%
Reden dat percentage huishoudens met minimuminkomen niet daalt:
Vooral de
sterke opmars van de categorie 'werkende armen' wordt als 'waarschijnlijk
de belangrijkste reden' genoemd. Aantal bijstandsontvangers daalde, maar
werd tenietgedaan door stijging aantal huishoudens met inkomen uit
arbeid.
N.B.: Voor het eerst wordt toegegeven dat de 'working poor' bestaan en impliciet dat 'werk, werk, werk' niet altijd de sleutel is naar opheffing van de armoede.
B. Volgens de z.g. 'lage-inkomensgrens':
Armoede in periode 1990-1998
steeg eerst tot 970.000 huishoudens in 1996 en daalde toen. In 1998
daalde aandeel huishoudens met een laag-inkomen naar 917.000
huishoudens. Dit is ongeveer 14,3 procent van het aantal huishoudens.
De
Armoedenota verwacht dat dit verder daalt in 2000 naar 13,6 procent.
(Kennelijk nog geen cijfers bekend over 2000)
Redenen daling: Voornamelijk door daling aandeel 65-plussers door
verhoging ouderenaftrek inkomstenbelasting.
Het aandeel huishoudens in deze groep dat 4 jaar of langer een inkomen
had conform de lage-inkomensgrens daalde van 44 procent in 1990 tot 43
procent in 1998. (Dit zijn dan 394.310 huishoudens.)
Samenstelling huishoudens met inkomen onder de lage-inkomens grens:
Zelfde samenstelling als de huishoudens die leven van sociaal minimum
(ofwel bijstandsniveau qua inkomsten) maar wordt aangevuld met
alleenstaanden plus echtparen met minderjarige kinderen.
Nota concludeert:
Armoede is constant gebleven of daalt, indien in het
laatste geval uitgegaan wordt van de lage-inkomensgrens. De nota
signaleert echter 'hardnekkige ontwikkelingen' in de samenstelling van de
groep. De nota stelt hierover:
b1. Het aantal huishoudens met een vrouw aan het hoofd ('vrouwenhuishoudens' heet het tevens in de nota) is gestegen tot meer dan 50 procent. Feminisering van de armoede.
b2. Vergrijzing plus vergroening van de armoede:
De twee andere
belangrijke groepen als je over armoede praat. Percentage 65-plussers
neemt echter af, maar percentage kinderen en jongeren stijgt.
b3. Verkleuring armoedepopulatie:
Tweederde bestaat uit autochtone
huishoudens, maar kans op armoede zou bij allochtone huishoudens hoger
liggen. Armoedepercentage bij niet-westerse allochtone huishoudens ligt
drie maal zo hoog als bij autochtone huishoudens.
c. Segregatie:
Zowel in het hele land als binnen regio's en afzonderlijke
gemeenten wonen huishoudens met een minimum dan wel laag inkomen steeds
meer in elkaars nabijheid, stelt de nota.
(Maar daar gaat de gemeente Leeuwarden 'gelukkig' iets aan doen middels
Stedelijke Vernieuwing: Sloop de wijken waar de armen wonen... Dat komt
dus wel goed qua huisvesting...)
ARMOEDE IN LEEUWARDEN:
A. Algemene kengetallen:
Aantal inwoners gemeente Leeuwarden: Op 1/1/2000 88.887 personen, waarvan
45.553 vrouwen en 43.334 mannen.
Aantal jongeren van 0-19 jaar: 22,7 procent. (Nederland: 24,4 procent)
Aantal 65-plussers: 15 procent. (Nederland: 13,5 procent)
Aantal allochtonen: 15 procent. (Nederland: 17,2 procent)
(N.B.: Een definitie wordt niet gegeven. In verschillende rapporten wordt
het begrip 'allochtoon' vaak verschillend gedefinieerd, met als gevolg
dus verschillende uitkomsten.)
Beroepsbevolking:
61.425 personen is 69,1 procent van aantal inwoners.
Dit is echter 'in principe'. Daadwerkelijk beschikbaar voor arbeidsmarkt
is echter 62,4 procent van deze groep.(38.329 personen) Rest van deze
15-64-jarigen bestaat uit scholieren, studenten en
huisvrouwen/huismannen.
Van de 'echte' beroepsbevolking was in 2000 15,4 procent werkloos (5902)
en nu in 2001 nog 13,4 procent (5136)
Huishoudenssamenstelling:
In 2000 waren er 51.863 huishoudens in de
gemeente.
Alleenstaanden: 62,5 procent (32.432)
Eenoudergezin: 5,3 procent ( 2.762)
Echtpaar met/zonder kinderen: 32,1 procent (16.669)
P.M.:
OPBOUW ABW-CLIENTENBESTAND SOCIALE ZAKEN LEEUWARDEN PER 21/2/2001.
Uitgereikt op vergadering Clientenplatform 22/2/2001.
Het Abw-clientenbestand per 21/2/2001 is als volgt opgebouwd:
Alleenstaande 2.616 (63,4%) Alleenstaande ouder 955 (23,2%) Gehuwden 553 (13,4%) ------------- Totaal 4.124 (100,0%)
B. Gemeentelijke armoedecijfers:
Verbazingwekkend genoeg heet het in de nota dat er weinig gegevens
voorhanden zijn over de armoede in Leeuwarden. De gemeente heeft daarom
maar wat cijfers geplukt van de website van de COELO....
(Centrum voor Onderzoek van de Economie van de Lagere Overheden;
onderzoeksinstituut, verbonden aan de Rijksuniversiteit Groningen.)
Je vraagt je dan wel af waar de gemeente dan altijd eigenlijk haar
'armoedebeleid' op heeft gebaseerd; tenminste:
Als er eigenlijk wel een
systematisch armoedebeleid was, want die vraag rijst dan ook.
De nota komt met de volgende COELO-cijfers:
Leeuwarden 1996 1997 1998 1999 2000
Sociaal minimum 6233 5993 5867 5582 5319
Laag inkomen 8915 8640 8491 8155 7847
Het aantal huishoudens was in 2000 51.863
Conclusie:
10,2 procent van de huishoudens zit op het sociaal minimum.
15,1 procent van de huishoudens zit op het laag-inkomen niveau
De nota stelt dat er in 1996 49.767 huishoudens waren. Voor 1996 was dan de conclusie:
12,5 procent zat op het sociaal minimum.
17,9 procent zat op het laag-inkomen niveau.
De nota concludeert dat voor wat betreft de lage-inkomens grens die landelijk 13,6 procent zou zijn, Leeuwarden hierboven zit.
Een gespecificeerd overzicht over het jaar 2000:
Bron van inkomsten Laag Sociaal Langdurig inkomen minimum sociaal minimum Zelfstandigen 382 285 35 Werknemers 1663 860 57 Abw/WW 2986 2461 1014 WAO 697 449 168 Pensioen (AOW/ANW) 2036 1181 700 Niet ingedeeld 83 74 17 Totaal 7847 5319 1991
Eigen conclusie:
1991 : 51863 geeft voor 2000 aantal huishoudens dat
langdurig (ministens 4 jaar) niet boven het sociaal minimum uitkwam, is
dus 3,8 procent.
De nota komt overigens met behulp van een bestandsanalyse van het
bijstandsbestand tot de conclusie dat maximaal 4000 huishoudens langer
dan DRIE jaar op het niveau leeft van het sociaal minimum. Dus 7,7
procent.
Uit het bovenstaande overzicht blijkt, dat de voornaamste inkomstenbron van huishoudens met een minimuminkomen een uitkering of pensioen is. In beide gevallen leeft een groot deel duurzaam in een armoedesituatie. Hun inkomen kwam minstens 4 jaar achtereen niet boven het sociaal minimum uit. Aldus de nota. Tenslotte wordt gesteld: "Tot slot blijkt geheel naar verwachting dat de categorie "werkende armen" flink stijgt indien de lage-inkomensgrens wordt gehanteerd." NAAR VERWACHTING?! Het heette toch altijd dat werk het beste middel was tegen armoede en tegen van alles en nog wat? Kortom: Het algemene wondermiddel?! Voor het eerst wordt hier toegegeven waartegen het PEL al een aantal jaren waarschuwt: De opkomst door de armoede-baantjes van de 'working poor', een begrip dat kwam overwaaien uit de USA.
C. Het bijstandsbestand:
Gesteld wordt dat ongeveer 50 procent van het totale bijstandsbestand
jaarlijks uit de bijstand komt, maar dat een deel van de uitstromers en
anderen ook weer in de bijstand komen.
Gesteld wordt: In januari 2000 4438 mensen in bijstand, in 2001 4108
personen.
De bijstand kent een indeling in 'fasen' die zouden moeten aangeven hoe
groot iemands 'afstand' is tot de arbeidsmarkt. Loopt van fase 1 t.m.
fase 4. In 1999 aandeel fase 4 61 procent en begin 2001 68 procent.
Aantal fase 1 mensen daalde in zelfde periode van 10 tot 5 procent.
Kortom: De 'harde kern' die uit 'fase 4' mensen bestaat blijft in feite
over in de bijstand.
Uiteraard staat er nog veel meer in de Leeuwarder armoede-nota. Bij de
conclusies wordt o.a. gesteld "dat gelet op het gebrek aan informatie
over de lokale armoedeproblematiek er weinig uitspraken kunnen worden
gedaan over de ontwikkeling van de omvang van de armoede en de eventuele
effecten van het armoedebeleid." De gemeente kiest voor een 'volgend
beleid' ofwel:
We hobbelen gewoon wat achter het Rijk aan, verder niets.
Maar gelukkig gaat Leeuwarden toch nog iets doen:
Jawel, er komt een
heuse "lokale armoedemonitor" om nog veel meer gegevens te verzamelen
over mensen met een uitkering. Het geliefde 'koppelen van bestanden' zal
dan ongetwijfeld ook wel weer aan de orde komen. Kortom: Nog minder
pricacy, de uitkeringen worden heus niet hoger bij al die 'monitoring',
maar de gemeente krijgt weer een nieuw duur (software op maat laten maken
is peperduur!) speeltje op hun computers bij Sociale Zaken...
Bij deze eis ik alvast daarbij ook volautomatisch geproduceerde grafieken
in kleur voor de extra nieuwe rapportages aan de Raad... Kan men met
elkaar daar nog meer de illusie hebben dat ze echt iets DOEN!
De nota zou laatst in de Commissie Welzijn worden behandeld, maar men
kwam er niet aan toe vanwege de agenda. Wanneer de Commissie Welzijn de
nota nu behandelt is mij op dit moment nog niet bekend.
secretaris Ver. P.E.L.