ENIGE CIJFERS OVER LEEUWARDEN ONTLEEND AAN DE GEMEENTELIJKE ARMOEDENOTA VAN MEI 2001 (Behandeld in het Clientenplatform Sociale Zaken op 7/6/2001)


Het begrip 'armoede':

Citaat: "In de hedendaagse samenleving is armoede niet alleen een kwestie van gebrek aan financiele middelen maar wordt armoede meer gezien als een situatie van relatieve achterstand , in die zin dat men om financiele redenen niet in staat is om te kopen of te doen wat in de samenleving als gebruikelijk of minimaal aanvaardbaar wordt geacht. Daarmee is moderne armoede niet alleen een objectief gegeven maar heeft het zeker ook een relatief karakter."

Er worden een tweetal armoedegrenzen gebruikt:

a. De politieke armoedegrens:
Deze is gebaseerd op het sociaal minimum. Dat is het wettelijk bestaansminimum, zoals dat in politieke besluitvorming wordt vastgesteld. Als politieke armoedegrens wordt 105 procent van het bestaansminimum gehanteerd.
N.B.: Dit is 105 WML. (WML=Wettelijk Minimum Loon)

Voordeel: Een begrijpelijke, via politieke wilsvorming vastgestelde maat.

Nadeel: Gevoelig voor politieke veranderingen. Als wordt besloten om bestaansminimum te verhogen of te verlagen dan stijgt cq. daalt het aantal arme huishoudens, zonder dat zich in hun inkomenssituatie een wijziging voordoet.

Tweede nadeel: Politieke armoedegrens niet goed bruikbaar om ontwikkelingen in armoede te beschrijven, omdat geen rekening wordt gehouden met verschillen in koopkracht.

N.B.: 105 WML versus noodzakelijke vaste lasten (minus diverse subsidies en kwijtscheldingen) is "koopkracht" ?

b. De z.g. "lage-inkomensgrens":
Hoogte grens vastgesteld op grond van het bijstandsniveau in de jaren 1977-1996. Het bijstandsniveau voor een alleenstaande in 1979 is als uitgangspunt gekozen. In dat jaar lag de koopkracht van de bijstand op het hoogste niveau.
Met behulp van equivalentiefactoren is voor andere huishoudtypen het welvaartsniveau bepaald. De lage-inkomensgrens wordt elk jaar aan de hand van de prijsindex bijgesteld en ligt hoger dan de politieke armoedegrens.

Algemene kanttekening:
Behalve de inkomensgrens spelen ook aanvullende indicatoren/risico-factoren een rol, bv. duurzaamheid armoedeperiode, het eigen vermogen, de schuldenproblematiek en het niveau van de vaste lasten.

Oorzaken van armoede: De armoedenota stelt:
"Armoede kan worden veroorzaakt als gevolg van veranderingen in de demografische en economische ontwikkelingen, veranderingen in de huishoudsamenstelling en tot slot kan het optreden van de overheid ook de verarming in de hand werken."

Relatief hoog armoederisico volgens nota bij:
Gescheiden vrouwen, eenoudergezinnen en oudere alleenstaande vrouwen.

De 'verliezers' volgens de nota:
Burgers met geringe kansen op de arbeidsmarkt:
Ouderen, burgers met fysieke en gezondheidsproblemen en degenen die geen mogelijkheid hebben om in een huishouden meerdere inkomens te verwerven. (alleenstaanden)

LANDELIJKE ARMOEDE:

A. Volgens politieke armoedegrens:
Armoede in periode 1990-1998 vrijwel stabiel:
Rond 10-11% van alle huishoudens had in deze periode minimuminkomen.
Groep nam toe van 606.000 (1990) tot 673.000 (1997) Ging gelijk op met stijging totaal aantal huishoudens in Nederland.
Van huishoudens met minimuminkomen hoort 45% tot een eenoudergezin, gevolgd door de groep alleenstaanden. Aandeel alleenstaande 65-plussers is lager dan aandeel alleenstaanden jonger dan 65 jaar. N.B.: Aantal alleenstaanden jonger dan 65 jaar met minimuminkomen stijgt.

a1. Duurzame armoede:
Aandeel minimahuishoudens dat duurzaam in armoedesituatie leeft is ongeveer 37% en is vergeleken met 1990 licht gedaald. In 1998 240.000-250.000 huishoudens die al minstens vier jaar achtereen moeten rondkomen van een minimuminkomen.
Aandeel bijstandsgerechtigden (en sterker nog AOW-ers met minimuminkomen) is 'aanmerkelijk' hoog, nl. 50-60%
Reden dat percentage huishoudens met minimuminkomen niet daalt:
Vooral de sterke opmars van de categorie 'werkende armen' wordt als 'waarschijnlijk de belangrijkste reden' genoemd. Aantal bijstandsontvangers daalde, maar werd tenietgedaan door stijging aantal huishoudens met inkomen uit arbeid.

N.B.: Voor het eerst wordt toegegeven dat de 'working poor' bestaan en impliciet dat 'werk, werk, werk' niet altijd de sleutel is naar opheffing van de armoede.

B. Volgens de z.g. 'lage-inkomensgrens':
Armoede in periode 1990-1998 steeg eerst tot 970.000 huishoudens in 1996 en daalde toen. In 1998 daalde aandeel huishoudens met een laag-inkomen naar 917.000 huishoudens. Dit is ongeveer 14,3 procent van het aantal huishoudens.
De Armoedenota verwacht dat dit verder daalt in 2000 naar 13,6 procent. (Kennelijk nog geen cijfers bekend over 2000) Redenen daling: Voornamelijk door daling aandeel 65-plussers door verhoging ouderenaftrek inkomstenbelasting. Het aandeel huishoudens in deze groep dat 4 jaar of langer een inkomen had conform de lage-inkomensgrens daalde van 44 procent in 1990 tot 43 procent in 1998. (Dit zijn dan 394.310 huishoudens.)

Samenstelling huishoudens met inkomen onder de lage-inkomens grens:
Zelfde samenstelling als de huishoudens die leven van sociaal minimum (ofwel bijstandsniveau qua inkomsten) maar wordt aangevuld met alleenstaanden plus echtparen met minderjarige kinderen.

Nota concludeert:
Armoede is constant gebleven of daalt, indien in het laatste geval uitgegaan wordt van de lage-inkomensgrens. De nota signaleert echter 'hardnekkige ontwikkelingen' in de samenstelling van de groep. De nota stelt hierover:

b1. Het aantal huishoudens met een vrouw aan het hoofd ('vrouwenhuishoudens' heet het tevens in de nota) is gestegen tot meer dan 50 procent. Feminisering van de armoede.

b2. Vergrijzing plus vergroening van de armoede:
De twee andere belangrijke groepen als je over armoede praat. Percentage 65-plussers neemt echter af, maar percentage kinderen en jongeren stijgt.

b3. Verkleuring armoedepopulatie:
Tweederde bestaat uit autochtone huishoudens, maar kans op armoede zou bij allochtone huishoudens hoger liggen. Armoedepercentage bij niet-westerse allochtone huishoudens ligt drie maal zo hoog als bij autochtone huishoudens.

c. Segregatie:
Zowel in het hele land als binnen regio's en afzonderlijke gemeenten wonen huishoudens met een minimum dan wel laag inkomen steeds meer in elkaars nabijheid, stelt de nota. (Maar daar gaat de gemeente Leeuwarden 'gelukkig' iets aan doen middels Stedelijke Vernieuwing: Sloop de wijken waar de armen wonen... Dat komt dus wel goed qua huisvesting...)

ARMOEDE IN LEEUWARDEN:

A. Algemene kengetallen:

Aantal inwoners gemeente Leeuwarden: Op 1/1/2000 88.887 personen, waarvan 45.553 vrouwen en 43.334 mannen.
Aantal jongeren van 0-19 jaar: 22,7 procent. (Nederland: 24,4 procent)
Aantal 65-plussers: 15 procent. (Nederland: 13,5 procent)
Aantal allochtonen: 15 procent. (Nederland: 17,2 procent)
(N.B.: Een definitie wordt niet gegeven. In verschillende rapporten wordt het begrip 'allochtoon' vaak verschillend gedefinieerd, met als gevolg dus verschillende uitkomsten.)

Beroepsbevolking:
61.425 personen is 69,1 procent van aantal inwoners.
Dit is echter 'in principe'. Daadwerkelijk beschikbaar voor arbeidsmarkt is echter 62,4 procent van deze groep.(38.329 personen) Rest van deze 15-64-jarigen bestaat uit scholieren, studenten en huisvrouwen/huismannen.
Van de 'echte' beroepsbevolking was in 2000 15,4 procent werkloos (5902) en nu in 2001 nog 13,4 procent (5136)

Huishoudenssamenstelling:
In 2000 waren er 51.863 huishoudens in de gemeente.
Alleenstaanden: 62,5 procent (32.432)
Eenoudergezin: 5,3 procent ( 2.762)
Echtpaar met/zonder kinderen: 32,1 procent (16.669)

P.M.:

OPBOUW ABW-CLIENTENBESTAND SOCIALE ZAKEN LEEUWARDEN PER 21/2/2001.
Uitgereikt op vergadering Clientenplatform 22/2/2001.

Het Abw-clientenbestand per 21/2/2001 is als volgt opgebouwd:

Alleenstaande          2.616  (63,4%)
Alleenstaande ouder      955  (23,2%)
Gehuwden                 553  (13,4%) 
                        -------------
Totaal                 4.124 (100,0%)

B. Gemeentelijke armoedecijfers:

Verbazingwekkend genoeg heet het in de nota dat er weinig gegevens voorhanden zijn over de armoede in Leeuwarden. De gemeente heeft daarom maar wat cijfers geplukt van de website van de COELO....
(Centrum voor Onderzoek van de Economie van de Lagere Overheden; onderzoeksinstituut, verbonden aan de Rijksuniversiteit Groningen.)
Je vraagt je dan wel af waar de gemeente dan altijd eigenlijk haar 'armoedebeleid' op heeft gebaseerd; tenminste:
Als er eigenlijk wel een systematisch armoedebeleid was, want die vraag rijst dan ook.
De nota komt met de volgende COELO-cijfers:

Leeuwarden      1996  1997  1998  1999  2000
Sociaal minimum 6233 5993 5867 5582 5319
Laag inkomen 8915 8640 8491 8155 7847

Het aantal huishoudens was in 2000 51.863 Conclusie:
10,2 procent van de huishoudens zit op het sociaal minimum. 15,1 procent van de huishoudens zit op het laag-inkomen niveau

De nota stelt dat er in 1996 49.767 huishoudens waren. Voor 1996 was dan de conclusie:

12,5 procent zat op het sociaal minimum.
17,9 procent zat op het laag-inkomen niveau.

De nota concludeert dat voor wat betreft de lage-inkomens grens die landelijk 13,6 procent zou zijn, Leeuwarden hierboven zit.

Een gespecificeerd overzicht over het jaar 2000:

Bron van inkomsten Laag     Sociaal   Langdurig
                   inkomen  minimum   sociaal
                                      minimum
   
Zelfstandigen       382      285        35
Werknemers         1663      860        57
Abw/WW             2986     2461      1014
WAO                 697      449       168
Pensioen (AOW/ANW) 2036     1181       700
Niet ingedeeld       83       74        17

Totaal             7847     5319      1991

Eigen conclusie:
1991 : 51863 geeft voor 2000 aantal huishoudens dat langdurig (ministens 4 jaar) niet boven het sociaal minimum uitkwam, is dus 3,8 procent. De nota komt overigens met behulp van een bestandsanalyse van het bijstandsbestand tot de conclusie dat maximaal 4000 huishoudens langer dan DRIE jaar op het niveau leeft van het sociaal minimum. Dus 7,7 procent.

Uit het bovenstaande overzicht blijkt, dat de voornaamste inkomstenbron van huishoudens met een minimuminkomen een uitkering of pensioen is. In beide gevallen leeft een groot deel duurzaam in een armoedesituatie. Hun inkomen kwam minstens 4 jaar achtereen niet boven het sociaal minimum uit. Aldus de nota. Tenslotte wordt gesteld: "Tot slot blijkt geheel naar verwachting dat de categorie "werkende armen" flink stijgt indien de lage-inkomensgrens wordt gehanteerd." NAAR VERWACHTING?! Het heette toch altijd dat werk het beste middel was tegen armoede en tegen van alles en nog wat? Kortom: Het algemene wondermiddel?! Voor het eerst wordt hier toegegeven waartegen het PEL al een aantal jaren waarschuwt: De opkomst door de armoede-baantjes van de 'working poor', een begrip dat kwam overwaaien uit de USA.

C. Het bijstandsbestand:

Gesteld wordt dat ongeveer 50 procent van het totale bijstandsbestand jaarlijks uit de bijstand komt, maar dat een deel van de uitstromers en anderen ook weer in de bijstand komen.
Gesteld wordt: In januari 2000 4438 mensen in bijstand, in 2001 4108 personen.
De bijstand kent een indeling in 'fasen' die zouden moeten aangeven hoe groot iemands 'afstand' is tot de arbeidsmarkt. Loopt van fase 1 t.m. fase 4. In 1999 aandeel fase 4 61 procent en begin 2001 68 procent. Aantal fase 1 mensen daalde in zelfde periode van 10 tot 5 procent. Kortom: De 'harde kern' die uit 'fase 4' mensen bestaat blijft in feite over in de bijstand.

Uiteraard staat er nog veel meer in de Leeuwarder armoede-nota. Bij de conclusies wordt o.a. gesteld "dat gelet op het gebrek aan informatie over de lokale armoedeproblematiek er weinig uitspraken kunnen worden gedaan over de ontwikkeling van de omvang van de armoede en de eventuele effecten van het armoedebeleid." De gemeente kiest voor een 'volgend beleid' ofwel:
We hobbelen gewoon wat achter het Rijk aan, verder niets. Maar gelukkig gaat Leeuwarden toch nog iets doen:
Jawel, er komt een heuse "lokale armoedemonitor" om nog veel meer gegevens te verzamelen over mensen met een uitkering. Het geliefde 'koppelen van bestanden' zal dan ongetwijfeld ook wel weer aan de orde komen. Kortom: Nog minder pricacy, de uitkeringen worden heus niet hoger bij al die 'monitoring', maar de gemeente krijgt weer een nieuw duur (software op maat laten maken is peperduur!) speeltje op hun computers bij Sociale Zaken... Bij deze eis ik alvast daarbij ook volautomatisch geproduceerde grafieken in kleur voor de extra nieuwe rapportages aan de Raad... Kan men met elkaar daar nog meer de illusie hebben dat ze echt iets DOEN! De nota zou laatst in de Commissie Welzijn worden behandeld, maar men kwam er niet aan toe vanwege de agenda. Wanneer de Commissie Welzijn de nota nu behandelt is mij op dit moment nog niet bekend.

secretaris Ver. P.E.L.