Hieronder de tekst van een brief van B&W die ons via informele weg in handen viel. Alsof het al niet genoeg een zooi is met de OZB hier (gat van 5,8 miljoen) en handjeklap tussen de woningcorporaties en B&W om de waarde van hun woningen (Terwijl de rest grof kan betalen, vooral de mensen in de goedkoopste woningen moeten fors meer OZB betalen) willen ze nog meer beleidsvrijheid...

Brief van College van Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden aan de belastingsectie van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG).
Onderwerp: Heffingsgrondslag onroerende-zaak belasting. Verzoek om minder strakke rijksregelgeving en meer gemeentelijke beleidsvrijheid bij de heffing en invordering van gemeentelijke belastingen. Brief d.d. 21-2-2001


Vereniging van Nederlandse Gemeenten
Belastingsectie
Prof. Dr. Th. J. van den Berg
Postbus 30435
2500 GK Den haag

Heffingsgrondslag onroerende-zaakbelastingen

A10025

Publiekszaken

Belastingen

(058) 233 2306 wethouder H.J. de Haan - Laagland

21 februari 2001, verzonden:

Geachte heer Van den Berg,

Tijdens de begrotingszitting, waarin de verordening en de tariefstelling van de gemeentelijke belastingen 2001 ter besluitvorming aan de gemeenteraad is aangeboden, heeft de gemeenteraad de vraag gesteld aan het college of de huidige grondslag voor de belangrijkste gemeentelijke belasting (de onroerendezaak-belastingen) nog wel de juiste is.

Het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden legt daarom het volgende ter discussie aan u voor: Een minder strakke rijksregelgeving en meer gemeentelijke vrijheid bij de uitvoering van de heffing en invordering van gemeentelijke belastingen. Een belangrijke eis die aan een belastingstelsel gesteld mag worden is dat de heffingsbasis vrij stabiel is.
Een heffingsbasis die aan sterke veranderingen onderhevig is, zonder dat die veranderingen samenhangen met de draagkracht van de belastingplichtige veroorzaakt maatschappelijke onrust. De periodieke hertaxaties van de WOZ-waarde van onroerende zaken veroorzaken steeds weer grote verschuivingen in de belastingdruk ten aanzien van de OZB.

Op zich is het geen probleem dat de waarde van de objecten stijgt, immers de gemeente kan het OZB-tarief aanpassen aan de gewijzigde waarde en de gewenste opbrengst. Het grote probleem is echter dat de waardestijging voor de verschillende (soorten) objecten sterk uiteen loopt. Ook als de gemeente niet meer belasting ontvangt krijgt een deel van de burgers toch een fors hogere aanslag.

Bij de huidige hertaxaties, evenals de vorige, treedt er een verschuiving in de lastendruk op van niet-woningen naar woningen ofwel van bedrijven en instellingen naar burgers. Deze kan weliswaar middels tariefdifferentiatie gecorrigeerd worden. Maar ook binnen de categorieën woningen en niet-woningen treden forse verschuivingen op. Daardoor vindt er binnen de categorie woningen verschuivingen in de belastingdruk plaats van de ene burger naar de andere en binnen de categorie niet- woningen van de ene soort bedrijven naar de andere. Deze verschuivingen in lastendruk, waarvan de gemeente geen cent beter wordt, veroorzaken veel onrust, waarbij de lokale overheid bovendien als boosdoener wordt gezien.

Naast de problematiek van de lastendruk is er het probleem van de waardevaststelling. Is er bij de woningen nog veel vergelijkingsmateriaal en zijn er voldoende waarde-indicaties vanuit de markt, bij de grotere niet-woningen ligt dat anders. Deze objecten zijn veel minder onderling vergelijkbaar, er wordt minder handel in gedreven en dus zijn er minder vergelijkende marktgegevens beschikbaar. Dat betekent nog al wat discussies over de waarde. Het aantal bezwaren tegen de waarde van niet-woningen neemt dan ook voortdurend toe. Het gevolg is procedures die veelal geruime tijd vergen. Gemeenten verkeren hierdoor lang in onzekerheid over hun reële belastingopbrengst, terwijl juist deze objecten van grote betekenis zijn voor de OZB. De gemeente Leeuwarden is voor circa 25% van de OZB-opbrengst afhankelijk van slechts 100 objecten.

De regelgeving voor de taxaties van de niet-woningen is toe aan vergaande vereenvoudiging, waardoor interpretatieverschillen in veel mindere mate kunnen voorkomen.

Van een belasting mag verwacht worden dat die een enigermate stabiele inkomensstroom voor de overheid oplevert en voor belastingplichtigen niet te veel onzekerheid en lastendrukverschuivingen veroorzaakt. Ook de perceptiekosten dienen zo laag mogelijk te blijven. Aan die eisen getoetst geeft de uitvoering van de OZB veel problemen.

Gelet op het bovenstaande willen wij daarom het eerder genoemde discussiepunt aan de orde stellen:

Een minder strakke rijksregelgeving en meer gemeentelijke vrijheid bij de uitvoering van de heffing en invordering van gemeentelijke belastingen.

Wij willen u verzoeken het initiatief te nemen deze problematiek met andere gemeenten te bespreken en vervolgens in de politieke discussie met het rijk, mede omdat meerdere gemeenten met dergelijke problemen geconfronteerd worden ten aanzien van hun heffing en invordering.

Hoogachtend,

burgemeester en wethouders van Leeuwarden,

burgemeester,