CONCLUSIE VAN TUMBA INZAKE ONKOSTENVERGOEDINGEN VRIJWILLIGERSWERK:
GEEN OBJECTIEVE WETSUITLEG WWB
DOOR GEMEENTEN


Leeuwarden, 21/9/2007

Inleiding door secretaris PEL:

al een hele tijd ligt er een probleem met betrekking tot de onkostenvergoeding die bv. organisaties (kunnen) betalen aan hun vrijwilligers. Het gaat om een forfaitaire onkostenvergoeding, dat wil zeggen een vergoeding waarbij wordt geacht dat de vrijwilliger onkosten maakt, maar zonder dat de vrijwilliger nota's en declaraties hoeft te overhandigen.
Het probleem is dat er een verschil zit tussen het bedrag wat iemand mag houden als hij/zij geen bijstandsuitkering heeft (max. EUR 1500,00/jaar of max. EUR 150,00/maand) en het bedrag wat iemand mag houden als hij/zij wel een bijstandsuitkering heeft (max. EUR 764,00/jaar of max. EUR 95.00/maand).

Voor allen geldt: een bedrag tot EUR 1500,00 per jaar is belastingvrij voor de Inkomstenbelasting. Dat geldt dus ook voor mensen met een bijstandsuitkering.
Komt iemand over die 1500 euro heen, dan moet over het hele bedrag belasting worden betaald. Zolang iemand dus niet meer onkostenvergoeding krijgt dan EUR 1500,00 per jaar is er geen probleem inzake de inkomstenbelasting.

Het probleem zit bij de mensen die een bijstandsuitkering ontvangen: als zij meer onkostenvergoeding ontvangen dan EUR 764.00 per jaar, wordt door de bijstand het meerdere gezien als INKOMSTEN en wordt de bijstandsuitkering met dat bedrag gekort.
Of beter gezegd: de bijstand vult dan het bedrag (=onkostenvergoeding min EUR 764,00) aan tot het voor hem/haar/hen geldende bijstandsniveau.

De vraag was, of dat een juridische reden had, op grond van de Wet werk en Bijstand of dat de gemeenten dit doen vanwege andere redenen. Waarbij gemeenten zich soms beroepen op formeel-juridische redenen. Ofwel: we mogen niet anders.
Dat laatste blijkt nu niet waar te zijn. Anders gezegd: Verschil maken tussen mensen met of zonder bijstandsuitkering heeft geen juridische grondslag, maar is een keuze van een gemeente (waaronder Leeuwarden) op grond van hun beleid, m.n. op het gebied van reïntegratie vanuit de WWB. Vraag is nu of die beleidsvrijheid de gemeenten is toegestaan. Tûmba stelt dat hier door gemeenten geen objectieve uitleg is gegeven aan de wet en stelt dat er sprake is van ongelijke behandeling op grond van sociaal-economische positie.

Op dit moment speelt deze kwestie ook bij de Cliëntenraad Werk en Inkomen te Leeuwarden. Simpelweg kiezen voor de regeling inzake onkostenvergoeding betekent dat de individuele deelnemers bij overschrijding op jaarbasis van het maximale bedrag van EUR 764,00 te maken krijgen met kortingen door Sociale Zaken. Zij hebben immers een bijstandsuitkering. Deelnemers die namens een organisatie in de CR zitten hebben niet altijd een bijstandsuitkering. Zij kunnen dus probleemloos tot maximaal 1500,00 euro onkostenvergoeding per jaar ontvangen.
Gesteld zou kunnen worden: wat is bij de CR het probleem? Men vergadert pakweg 10 maal per jaar en de onkostenvergoeding is EUR 60,00 per vergadering, dus in totaal EUR 600,00/jaar.
Terecht is echter opgemerkt dat diverse mensen meer vrijwilligerswerk doen waarvoor soms ook onkostenvergoeding wordt gegeven en dan zit men voorzover men een bijstandsuitkering heeft al snel over die 764,00 euro per jaar heen.
De Cliëntenraad heeft daarom al afgelopen voorjaar het ambtelijk apparaat verzoch om na te gaan of een andere regeling mogelijk is. Tot nu toe heeft men van die zijde geen uitsluitsel kunnen geven, wellicht omdat de conclusie zou kunnen zijn dat er eenvouidigweg geen andere regeling mogelijk is waarbij dit probleem omzeild kan worden.
Na het advies van Tûmba kan echter de conclusie zijn dat er juridisch geen belemmeringen zijn voor de gemeente om ook voor mensen in de bijstand die vrijwilligerswerk verrichten de grens te leggen op EUR 1500,00 maximaal per jaar.

Het advies van Tûmba, opgesteld door hun juridisch medewerkster, is door hen tevens afgechect bij zowel de VNG als bij Divosa en zou jurisch juist zijn volgens deze instanties.

Tenslotte nog dit: al eerder had het Komitee Vrouwen en Bijstand een voorstel ingediend om de grens van de onkostenvergoeding voor allen gelijk te maken op EUR 1500,00 per jaar en de motivering (met een beroep op de MvT van de WWB) kwam dicht in de richting van het advies nu van Tûmba. Daar is toen in de CR m.i. wat te weinig aandacht aan geschonken. Vanuit het PEL is indertijd ook geprobeerd deze kwestie op te lossen, maar het leek toen onoplosbaar omdat in de brei van internet niet alle relevante originele bronnen konden worden gevonden, wat Tûmba wel is gelukt.
Wij zijn toen deels afgegaan op ogenschijnlijk betrouwbare websites, die echter naar nu blijkt, teveel hebben overgeschreven wat gemeenten stelden. De les die bij het PEL hieruit getrokken moet worden is, dat bij dit soort kwesties niet mag worden afgegaan op bronnen uit de tweede hand, maar uitsluitend moet worden gewerkt met de originele bronnen zelf.

secretaris ver. PEL


Hieronder achtereenvolgens:

1. Persbericht Tûmba.
2. Begeleidende brief Tûmba bij hun advies.
3. Advies Tûmba inzake onkostenvergoeding vrijwilligerswerk door mensen met een bijstandsuitkering.


PERSBERICHT TUMBA

Persbericht 20 september 2007

Discriminatie Meldpunt Tūmba vindt het beleid van Friese gemeenten betreffende onkostenvergoeding vrijwilligerswerk discriminerend.
Tūmba adviseert de gemeenten daarom dit beleid aan te passen.
Volgens het huidige beleid hebben uitkeringsgerechtigden die vrijwilligerswerk doen zonder deel te nemen aan een arbeidstraject geen recht op de maximale onkostenvergoeding. Gemeenten zeggen dit beleid te baseren op de Wet Werk en Inkomen.
Naar aanleiding van een klacht onderzocht het Discriminatie Meldpunt Tūmba deze wet. Zij komt tot de conclusie dat de gemeente om praktische en financiėle redenen de wet strikter uitlegt dan noodzakelijk is.
Tūmba meent dan ook dat er geen rechtsgeldige reden is om één maatschappelijke groep uit te sluiten van de belastingnorm voor onkostenvergoedingen voor vrijwilligerswerk.

Einde persbericht

Bijlage: Onkostenvergoeding voor vrijwilligers; een kwestie van ongelijke behandeling?

Bea Moed
Medewerker Discriminatie Meldpunt Tūmba
Bereikbaar : 21 september 9 uur tot 13 uur en 14 uur tot 17 uur.
Telefoon: 058-2157771


Begeleidende brief bij advies Tumba:


Geachte heer/ mevrouw,

14 september 2007

Beleidsadvies onkostenvergoeding vrijwilligers

Het Fries Samenwerkingsverband Uitkeringsgerechtigden (FSU) heeft het Discriminatie Meldpunt Tūmba verzocht te beoordelen of de regelgeving van de diverse Friese gemeenten t.a.v. onkostenvergoeding voor vrijwilligerswerk ongelijke behandeling teweeg brengt van uitkeringsgerechtigden die niet deelnemen aan een traject.

Na bestudering van de Wet Werk en Inkomen, de Memorie van Toelichting en overige stukken komen wij tot de conclusie dat deze beleidsregel inderdaad ontoelaatbare ongelijke behandeling tot gevolg heeft.

Sommige gemeenten hebben eerder aangegeven de regelgeving niet te kunnen veranderen, omdat zij daar niet toe bevoegd zijn en dat er praktische en financiėle redenen zijn om het beleid niet te wijzigen.

De Wet Werk en Inkomen en de Memorie van Toelichting geven de gemeenten echter wél de bevoegdheid om het recht op de maximale onkostenvergoeding ook te verlenen aan de groep uitkeringsgerechtigden die vrijwilligerswerk doet zonder specifiek arbeidstraject. Daarnaast vallen praktische en financiële argumenten niet onder een objectieve uitleg van de wet en zijn daarmee niet rechtsgeldig.

Tūmba is van mening dat er, gezien de ruimte die de wet geeft, geen rechtvaardige en rechtsgeldige reden is één maatschappelijke groep uit te sluiten van de belastingnorm voor de onkostenvergoeding voor vrijwilligerswerk. Het gaat hier bovendien om een groep die financieel het minst te besteden heeft en de minste kans heeft om haar financiële situatie te verbeteren.

Wij adviseren de gemeenten daarom de beleidsregel te herformuleren, zodat ook uitkeringsgerechtigden recht hebben op een onkostenvergoeding volgens de algemeen geldende norm van de belastingdienst.

Met vriendelijke groet,

Bea Moed

Klachtbehandelaar Discriminatie Meldpunt Tumba

Bijlage:

Onkostenvergoeding voor vrijwilligerswerk door mensen met een uitkering; een kwestie van ongelijke behandeling?, toelichting van Centrum Tūmba op het advies. C.C.

- Vereniging Divosa
- Vereniging Friese Gemeenten


Hieronder de bijlage met de motivering van hun advies en de conclusies van Tumba:


Onkostenvergoeding voor vrijwilligerswerk door mensen met een uitkering; een kwestie van ongelijke behandeling?

Per 1 januari 2006 is het maximale belastingvrije bedrag voor de onkostenvergoeding voor vrijwilligers verhoogd tot maximaal € 150,00 per maand en maximaal € 1500,00 per jaar. Iemand met een bijstandsuitkering mag dit bedrag ontvangen zolang het gaat om vrijwilligerswerk dat noodzakelijk is als opstap naar een baan. Is het vrijwilligerswerk niet gericht op herintreding op de arbeidsmarkt, dan bedraagt de maximale onkostenvergoeding voor een bijstandsgerechtigde € 95,00 per maand en € 764,00 per jaar.

Omdat het Fries Samenwerkingsverband Uitkeringsgerechtigden meent dat deze regelgeving leidt tot ongelijke behandeling van bijstandsgerechtigden die niet deelnemen aan een arbeidstraject, is er een melding gedaan van deze situatie bij het Discriminatie Meldpunt Tūmba. Het gaat hierbij om het beleid van de gemeente Leeuwarden, maar het kan zijn dat meer Friese gemeenten de dubbele norm hanteren.

Om te kunnen vaststellen of hier werkelijk sprake is van ongelijke behandeling, is het belangrijk te achterhalen welke betekenis de wetgever aan begrippen als reïntegratie, vrijwilligerswerk, arbeidstraject en maatschappelijke participatie heeft willen geven en wat het uitgangspunt van de Wet Werk en Bijstand is geweest. Aan de hand daarvan kan gekeken worden of het gemaakte onderscheid voortvloeit uit deze wet of het gevolg is van gemeentelijk beleid.

De wetgever
De Memorie van Toelichting vat het centrale thema van de Wet Werk en Inkomen als volgt samen: werk boven inkomen. (1) Enerzijds houdt dit voor de gemeente de opdracht in uitkeringsgerechtigden zo snel mogelijk naar werk toe te leiden en ook de zeer moeilijk bemiddelbare groepen niet langer zonder meer af te schrijven. Anderzijds betekent dit voor de uitkeringsgerechtigden dat zij verplicht zijn zich in te zetten voor de eigen reļntegratie en algemeen geaccepteerde arbeid te accepteren. Participatie is het kernbegrip en wanneer dit niet mogelijk blijkt in de vorm van betaalde arbeid, geldt maatschappelijke participatie als een tussenoplossing.

Om dit uitgangspunt te kunnen omzetten in efficiënt beleid, waarbij rekening kan worden gehouden met persoons- en regiogebonden factoren, heeft de gemeente een ruime beleidsvrijheid gekregen. De gemeente draagt zelf de financiėle verantwoordelijkheid voor dit beleid, waardoor activerend beleid direct de gemeentekas kan beļnvloeden. Het betreffend gemeentelijk budget is namelijk opgedeeld in twee delen; het inkomensdeel (ook wel I-deel) en het werkdeel (ook wel W-deel). Uit het W-deel moet een gemeente haar reļntegratiebeleid bekostigen, uit het I-deel worden de uitkeringen betaald. Als een succesvol reļntegratiebeleid leidt tot een overschot op het I-deel, mogen de gemeenten dit overschot houden. Een overschot op het W-deel stroomt daarentegen terug naar de rijkskas. Een tekort op het W-deel komt echter voor rekening van de gemeente zelf.

De wet legt de verplichting op aan gemeenten om werklozen indien nodig te ondersteunen bij arbeidsinschakeling door middel van voorzieningen. Aan de vorm en inhoud van deze voorzieningen stelt de wet geen eisen. Ze kunnen bijvoorbeeld de vorm hebben van scholing, loonkostensubsidie, gesubsidieerde arbeid, premies, kinderopvang, stages of sociale activering. Juist door de vrijheid om aan deze voorzieningen de inhoud te geven die het best aansluit bij een individuele situatie, wordt de gemeente in staat gesteld maatwerk te leveren.

Bij mensen met een zeer grote afstand tot de arbeidsmarkt kan maatwerk bestaan uit een sociaal activeringstraject. Dit houdt in dat mensen met behoud van uitkering vrijwilligerswerk verrichten of zich toeleggen op een andere sociale activiteit als onderdeel van een arbeidstraject. Wanneer er aan het einde van dit activeringstraject nog steeds weinig uitzicht is op een reguliere baan, biedt de wet de mogelijkheid tot maatschappelijke participatie. Betrokkene mag dan na afloop van zijn traject het vrijwilligerswerk voortzetten. Wel benadrukt de wetgever dat maatschappelijke participatie altijd een tussendoel moet blijven op weg naar arbeidsparticipatie. Dit tijdelijke karakter dient bewaakt te worden door periodieke afspraken waarbij wordt gekeken of maatschappelijke participatie nog steeds het hoogst haalbare is en hoe de afstand naar de arbeidsmarkt verder verkleind kan worden.

(1) Memorie van Toelichting Wet Werk en Bijstand, Hoofdstuk 1 Inleiding.

Door instrumenten als sociale activering en maatschappelijke participatie een plaats te geven in de wet, erkent de wetgever het nut van vrijwilligerswerk voor langdurig werklozen. Zij onderkent bovendien de sociale problemen die naast weinig werkervaring en een laag opleidingsniveau vaak een rol spelen bij deze groep.

De gemeente
De gemeente Leeuwarden heeft ervoor gekozen alleen vrijwilligerswerk verricht in het kader van een arbeidstraject te beschouwen als werk dat gericht is op reïntegratie. (2)
Voor de betrokkenen betekent dit dat zij alleen in dat geval recht hebben op de maximale onkostenvergoeding van €1500,- per jaar dat vrijgesteld is van belasting of terugvordering door de gemeente. Bij vrijwilligerswerk in het kader van maatschappelijke participatie, na afloop of bij voorbaat zonder arbeidstraject, hebben betrokkenen slechts recht op een vergoeding van €764,- per jaar. Hoewel de wet ruimte biedt voor een ruime invulling van het begrip reļntegratie, waar dus ook maatschappelijke participatie deel van uitmaakt, kiest de gemeente ervoor uit te gaan van een zeer strikte uitleg. Daardoor beperkt zij zichzelf in de mogelijkheden mensen te ondersteunen.

Zo komt het voor dat mensen voor bepaald vrijwilligerswerk binnen een traject in aanmerking komen voor de maximale onkostenvergoeding, terwijl zij dit recht verliezen wanneer hetzelfde vrijwilligerswerk buiten het traject wordt voortgezet. Het vrijwilligerswerk geldt dan niet langer als gericht op reïntegratie. Ook voor mensen die op eigen initiatief aan vrijwilligerswerk beginnen om zo, geheel in het kader van de wet, actief deel te nemen aan de samenleving en hun eigen reïntegratie te bespoedigen geldt dat dit binnen het gemeentelijk beleid niet wordt beschouwd als een instrument tot herintreding en ontbreekt dus de aanspraak op de maximale onkostenvergoeding.

Hoewel onderzoeken (3) aantonen dat vrijwilligerswerk een grote rol kan spelen bij reïntegratie en de wetgever inziet dat voor sommige mensen de weg naar reguliere arbeid lang en hobbelig is, wordt de waarde van vrijwilligerswerk door de gemeente ondergeschikt gemaakt aan het begrip arbeidstraject. Volgens deze opvatting zou er buiten het traject geen reïntegratie kunnen plaatsvinden. Van de vrijheid om eigen inzet en initiatief bij herintreding aan te moedigen wordt door de gemeente op dit aspect geen gebruik gemaakt. Dit terwijl de wet naast de maximale onkostenvergoeding ook nog eens de mogelijkheid geeft tot het geven van stimuleringspremies bij vrijwilligerswerk en dus wel degelijk eigen inzet wil belonen. Als tijdens een activeringstraject alle zeilen worden bijgezet om het tussendoel van maatschappelijke participatie te bereiken is het onbegrijpelijk dat dit tussendoel, indien eenmaal bereikt, niet langer wordt gezien als activerend en gericht op herintreding.

De vraag is nu waarom de gemeente juist voor deze uitleg heeft gekozen. In een nota geven de grootste gemeenten van Nederland aan dat zij zich beperkt voelen in de uitvoering van hun beleid door budgettaire regels. Zij stellen dat de Wet Werk en Bijstand eist dat het bij reïntegratie moet gaan om de snelste weg naar arbeid en dat de activering uitstroom naar reguliere arbeid ten gevolg moet hebben. Wanneer zij nu ook vrijwilligerswerk van langere duur, verricht buiten het traject, onder het begrip reļntegratie zouden scharen, dan zouden zij dit moeilijk kunnen verantwoorden aan accountants en uitkeringsinstanties. Er zal hier immers zelden sprake zijn van snelle uitstroom en al evenmin van de snelste weg.

In een antwoord van voormalig staatssecretaris Van Hoof op deze nota van de gemeenten betoogt hij dat de gemeenten de zinsnede van "de kortste weg naar werk" te strikt opvatten en dat het hier moet gaan om de beste weg naar werk. Allerlei verschillende activiteiten kunnen een onderdeel zijn van deze weg. Een oplossing om dit misverstand uit de weg te ruimen is volgens hem een eenduidige communicatie over de uitleg van de wet. Hij zegt hier dat de beperkingen niet door de wet zijn opgelegd, maar voortkomen uit misinterpretatie door de gemeenten. (4)

(2) Beleidsregels Wet Werk en Bijstand van gemeente Leeuwarden, artikel 5
(3) Inspectie Wek en Inkomen, Werken aan Sociale Activering, 6 augustus 2006
CNV Vakcentrale, De reïntegratie beoordeeld, juli 2006
Stichting Vrijwilligersmanagement, Activerend vrijwilligerswerk, februari 2002

(4) Brief voormalig staatssecretaris Van Hoof aan voorzitter Tweede Kamer naar aanleiding van regioplan-rapport önderbenutting W-deel", IWI-rapport "Sociale Activering"en uitvoering amendement Verburg nr. 42, 26 september 2006.

De reden om niet alle vrijwilligerswerk verricht door langdurig werklozen aan te merken als een noodzakelijke opstap naar een reguliere baan is dus niet van wettelijke aard, maar het gevolg van het feit dat vrijwilligerswerk buiten een traject moeilijk te verantwoorden zou zijn aan accountants omdat de uitstroom niet direct zichtbaar is. Onmogelijk is het echter, gelet op het antwoord van de staatssecretaris en de marginale beperkingen in de wet, geenszins.

Ook het feit dat vrijwilligerswerk een tussendoel moet blijven en dus tijdelijk moet zijn, wordt aangehaald als reden voor deze regelgeving. Het gevaar echter, dat een betrokkene vrijwilligerswerk blijft verrichten terwijl er mogelijkheden zijn om betaald werk te doen, is meer theoretisch dan praktisch. De Wet Werk en Bijstand geeft de gemeenten immers uitdrukkelijk de bevoegdheid om de mogelijkheden van een uitkeringsgerechtigde periodiek te toetsen.
Wat wellicht een even grote rol heeft gespeeld bij deze interpretatie is het feit dat investeringen in een vorm van reïntegratie die een langere tijd in beslag neemt, minder direct voordeel opleveren aan de gemeente. De gemeente heeft er in haar beleid voor gekozen om vooral in te zetten op de groep van mensen voor wie uitstroom naar betaalde arbeid haalbaar is.
Die uitstroom zorgt voor een voordeel op het I-deel van de gemeentekas. Bovendien levert een dergelijke uitstroom geen problemen op bij de verantwoording van de gemeentelijke bestedingen. Bij een investering in een werkzoekende bij wie de toeleiding naar werk langer duurt is er in eerste instantie geen voordeel op het I-deel. Bovendien is bij een dergelijke investering de financïele verantwoording veel ingewikkelder.
De wet eist echter dat de gemeente met haar beleid evenwichtig investeert in verschillende groepen uitkeringsgerechtigden. Een beleid dat vooral is gericht op de groep uitkeringsgerechtigden die gemakkelijk bemiddelbaar is, is niet in overeenstemming met de opdracht van de Wet Werk en Bijstand.

Conclusie & advies Tūmba
Zoals eerder gezegd heeft de wetgever beleidsruimte aan de gemeenten willen geven zodat deze zelf een beleid kunnen ontwikkelen dat in hun regio doeltreffend is. Dit beleid hebben de gemeenten vertaald in beleidsregels die de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid ten goede dienen te komen. Ondanks deze vrijheid gelden er echter wel beperkingen als het gaat om de interpretatie van de wet. Bij deze interpretatie moet de gemeente zich laten leiden door betekenisbepalingen in de wet zelf of zij zal een begrip moeten interpreteren aan de hand van de normale methoden van wetsuitleg (namelijk de grammaticale, de historische, de systematische en de teleologische). Het moet dus gaan om een objectieve uitleg van de wet, die zorgvuldig tot stand is gekomen.

De wetgever geeft de beleidsruimte om bureaucratische barričres op te heffen en om als gemeente te kunnen inspelen op individuele omstandigheden. (5)
De gemeente heeft hierbij de opdracht mensen te ondersteunen, te stimuleren en zoveel mogelijk kansen te bieden en daartoe alle mogelijke instrumenten in te zetten.

Nu de gemeente zich bij de interpretatie van de wet vooral heeft laten leiden door praktische en financiėle argumenten en er geen grond voor deze zeer strikte uitleg in de wet gevonden kan worden, is hier geen sprake van een objectieve uitleg van de wet.

Wanneer de gemeente de wet objectief zou interpreteren gaf zij aan vrijwilligerswerk dezelfde volwaardige plaats die de wet haar heeft gegeven en benutte zij al haar beleidsruimte om het verrichten van vrijwilligerswerk aan te moedigen.(6)
Dat wil zeggen dat niet alleen de vraag of vrijwilligerswerk binnen een traject valt bepaalt of het werk op herintreding gericht is, maar dat afstand tot de arbeidsmarkt, sociale problemen, mogelijkheden tot zelfontplooiing ook de argumenten zijn om vast te stellen of vrijwilligerswerk zinvol is voor reļntegratie. Bij langdurige werkloosheid zal dit, zoals onderzoeken uitwezen al heel snel het geval zijn.

(5) Memorie van Toelichting Wet Werk en Bijstand, hoofdstuk 1 Inleiding en hoofdstuk 3 Arbeidsinschakeling en reïntegratie.
(6) Waarbij terzijde moet worden opgemerkt dat hier niet gepleit wordt voor het verplicht stellen van vrijwilligerswerk, zoals dat nu in veel gemeenten gebeurt. De tendens tot 'het verplichten van vrijwilligerswerk'is zeer zorgwekkend, omdat het niet alleen de rechten van de uitkeringsgerechtigden aantast, maar ook gebruikt wordt als breekijzer om algemene sociale rechten zoals het minimumloon en pensioenopboue aan te tasten.

Naast het feit dat de Wet Werk en Inkomen en de Memorie van Toelichting de mogelijkheid bieden iedereen evenveel recht op de maximale onkostenvergoeding te geven, zijn wij van mening dat er sowieso geen enkele reden bestaat van dit recht één groep in de maatschappij uit te sluiten. Het gaat hier om een groep die financieel het minst te besteden heeft, de minste kans heeft om haar financiële situatie te verbeteren en tevens als énige groep in Nederland uitgesloten wordt van de gangbare belastingnorm voor onkostenvergoeding voor vrijwilligerswerk.
Om deze twee redenen is hier in onze ogen zeker sprake van ongelijke behandeling op basis van sociaal-economische positie.

Wij verzoeken de gemeente Leeuwarden dan ook haar beleid aan te passen en iedere vorm van structureel vrijwilligerswerk verricht door iemand die langdurig werkloos is aan te merken als een herintredingsinstrument, waarmee het recht op de maximale onkostenvergoeding ook voor deze groep gaat gelden.


Einde tekst inhoudelijke bijlage Tûmba.