Brief van de Landelijke Cliëntenraad en de Sociale Alliantie d.d. 4/12/2002:

Reactie op voorstellen voor een nieuwe Bijstandswet.

(Wet Werk en Bijstand)


In reactie op het wetsontwerp voor een nieuwe bijstandswet stuurden de Landelijke Cliëntenraad en de Sociale Alliantie onderstaande brief naar minister-president Balkenende. Ondanks dat de Tweede Kamer het onderwerp 'controversieel' had verklaard, stuurde het demissionaire kabinet het wetsontwerp op 6/12/2002 toch door voor advies naar de Raad van State.
Zie verder ook het artikel uit een Nieuwsbrief van Sjakuus: "Een drastische wijziging van de bijstandswet"


Den Haag, 4 december 2002
Betreft: voorstellen voor een Nieuwe Algemene bijstandwet
Ref.: 021/JL/ME/ER

Excellentie,

Binnenkort behandelt U in de ministerraad het ontwerp van de nieuwe bijstandswet met het doel deze nog voor het kerstreces voor advies aan de Raad van State voor te leggen. De Landelijke Cliëntenraad Sociale Zekerheid, de Sociale Alliantie en het Landelijk Overleg Uitkeringsgerechtigden zijn door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid uitgenodigd voor technisch overleg over dit ontwerp. Wij hebben deze uitnodiging op prijs gesteld. Echter als gevolg van de tijdsdruk, waaronder dit wetgevingstraject staat, was de tijd die ons voor de bestudering ter beschikking stond zo kort dat besloten is langs deze weg te reageren. Bovendien betrof het een technisch overleg, terwijl in het voorgestelde wetsontwerp keuzes worden gemaakt die naar onze mening om een meer inhoudelijke discussie vragen.

Vooraf willen wij opmerken dat het ons verbaasd heeft op dit moment met een uitgewerkt wetsontwerp geconfronteerd te worden, waarbij grote haast gemaakt wordt om het de procedure te laten doorlopen.
Volgens onze informatie heeft de Tweede Kamer naar aanleiding van de brief van staatssecretaris Rutte, d.d. 16 oktober 2002, de nieuwe Bijstandswet als een controversieel onderwerp bestempeld. De inhoudelijke hoofdlijnen zoals de staatssecretaris die in zijn brief schetst, zijn geen onderwerp van inhoudelijk discussie in de Kamer geweest.
Niettemin wordt de procedure rond het wetsvoorstel voortgezet. Het lijkt erop of de Kamer met het controversieel verklaren van een onderwerp als demissionair wordt beschouwd, terwijl het kabinet gewoon door regeert.

In de bijlage 1 gaan wij meer in detail in op de bezwaren, zorgen en kanttekeningen van bovengenoemde organisaties (in bijlage 2 treft u een overzicht aan welke organisaties hierbij zijn aangesloten). Resumerend willen wij hier een aantal hoofdpunten onder de aandacht van Uw Raad brengen.

Inkomenswaarborg en rechtszekerheid

In de uitkeringssystematiek wordt uitgegaan van een normuitkering (50% van het wettelijke minimumloon voor personen ouder dan 21), waarboven voor alleenstaanden en eenoudergezinnen wettelijk gemaximeerde toeslagen kunnen worden toegekend. Op zich is het verheugend dat daarmee de koppeling van de bijstandsuitkering aan het netto minimumloon wettelijk verankerd is. Echter de gemeente kan zowel de norm als de toeslag lager vast stellen als zij van oordeel is dat door individuele omstandigheden van betrokkene de algemene kosten van bestaan lager zijn dan normaal.
Bovendien kan de norm nog eens tijdelijk verlaagd worden als de gemeente van mening is dat opgelegde verplichtingen onvoldoende zijn nagekomen. Hoewel formeel de wet een inkomenswaarborg op het sociaal minimum vastlegt, is dat in de praktijk van alle dag bepaald niet gegarandeerd, maar afhankelijk van individuele beoordelingen. De wet wil gemeente maximaal prikkelen om mensen met een bijstandsuitkering te laten uitstromen naar betaalde arbeid. Om dit te bereiken worden gemeenten 100% risicodragend voor de uitkeringen. Terecht stelt de Raad voor de financiële verhoudingen in haar advies over 'de wet X':
'..dat gemeenten niet de financiële risico's kunnen dragen voor de uitstroom uit de bijstand, omdat deze maar zeer ten dele door het gemeentelijk beleid kan worden beïnvloed.'

Dat betekent dat bij een achterblijvende conjunctuur of een te laag vastgesteld macrobudget gemeenten voor het cynische dilemma kunnen komen te staan van aanpassingen in de toeslagensystematiek om kosten te verlagen of bezuinigen op andere gemeentelijke voorzieningen.
Bovendien maakt de wet nergens duidelijk, waarom het 100% dragen van risico op het uitkeringsdeel wel een prikkel voor gemeenten is om maximaal uitstroom te bevorderen en niet om ten aanzien van de vaststelling van de hoogte van de normuitkering en toeslag zo'n minimaal mogelijk beleid te voeren.

De argumentatie voor de ver doorgevoerde decentralisatie in de wet is dat gemeenten daardoor in staat worden gesteld maatwerk te leveren. Nu kan meer maatwerk in de sociale zekerheid, in het bijzonder in de bijstand, alleen maar toegejuicht worden, maar maatwerk beperkt zich in het huidige wetsvoorstel wat het inkomen betreft voornamelijk tot het lager vast stellen van de uitkering.
Maatwerk zonder de basis van rechtszekerheid voor de betrokkene heeft het risico te verworden tot willekeur.

Ten slotte de gemeente krijgt ook de bevoegdheid om als naar haar mening de omstandigheden zich daarvoor lenen de bijstand in natura te verstrekken. Naar de mening van de bovengenoemde organisaties is de invoering van systemen van bijvoorbeeld voedselbonnen niet van deze tijd en zal maatschappelijk gezien eerder het tegenovergestelde bewerkstelligen dan hiermee wordt beoogd.

Armoede en armoedeval

Het ontwerp van de nieuwe Bijstandswet schuwt armoede niet. Het fijnmazige netwerk van regelingen dat gemeenten in de afgelopen jaren ontwikkeld hebben in lokaal maatwerk in het kader van armoedebestrijding, wordt in één klap afgeschaft.
Datzelfde geldt voor de categorale voorzieningen die in het leven zijn geroepen om het bereik van bijzondere bijstand (bijvoorbeeld onder ouderen) te optimaliseren en de lokale administratieve lastendruk te beperken. Het argument om dit te doen is dat met de afschaffing de armoedeval wordt beperkt. Ook wij zijn de mening toegedaan dat de armoedeval tegengegaan moet worden, maar niet door verarming van hen die (voorlopig nog) aangewezen zijn op een minimumuitkering. Een dergelijke aanpak straft mensen die bijvoorbeeld als gevolg van intensieve zorgtaken, psychische dan wel andere medische problemen, beperkingen of andere omstandigheden, een onoverbrugbare afstand tot de arbeidsmarkt hebben, in plaats van mensen die het geluk hebben een betaalde baan te vinden in de letterlijke zin van het woord (extra) te belonen.

Het wetsvoorstel erkent impliciet het probleem van de hoogte van de uitkeringen en daarmee van armoede door hen die lang van een bijstandsuitkering moeten leven, uitzicht te geven op een langdurigheidstoeslag.
Het heeft bovengenoemde organisaties verbaasd dat ondanks de uitspraken van de Kamer op dit punt het huidige wetsvoorstel uitgaat van een periode van vijf jaar en niet van drie jaar. Dat men na vijf jaar zonder betaald werk, voordat tot toekenning kan worden overgegaan, betrokkene (en eventueel zijn of haar partner) ook nog een keer getoetst moet worden of er geen uitzicht is op (deeltijd)werk binnen een jaar, is niet alleen omslachtig, maar buitengewoon vernederend. Bovendien is de wet op dit punt inconsequent.
Het zou immers voor de hand liggen om mensen die vrij gesteld zijn van de arbeidsverplichting en voorlopig geen uitzicht hebben op inkomensverbetering onmiddellijk toegang te geven tot deze regeling.

Verantwoordelijkheid

'Het recht op een uitkering is altijd verbonden aan de plicht om weer onafhankelijk te worden van de uitkering', stelt de Memorie van Toelichting.
Nog afgezien dat een dergelijke stelling uitermate stigmatiserend is voor mensen die blijvend zijn aangewezen op een uitkering, geeft zij een bijzondere invulling aan het begrip van verantwoordelijkheidsbesef, zoals dat in de wet gehanteerd wordt. De primaire verantwoordelijkheid is om van de uitkering af te komen. Daarmee is een negatieve invulling gegeven aan het begrip verantwoordelijkheid.

De afgelopen jaren hebben cliënten en hun organisaties bij voortduring gepleit voor een meer positieve invulling, waarbij uitkeringsgerechtigden gestimuleerd worden een positieve keus te maken en zelf te sturen in plaats van gestuurd worden.
In dat kader is bij herhaling een lans gebroken voor invoering van een Persoonsgebonden Reïntegratie Budget (PRB). Met dit voorstel lijkt deze weg voor bijstandsgerechtigden definitief verlaten te worden.

In de thans voorgestelde wet lijkt er nauwelijks oog te bestaan dat er meer mogelijkheden zijn om als verantwoordelijk burger in de samenleving te participeren dan via betaald werk, ook als je voor je inkomen afhankelijk bent van een uitkering. Het feit dat 'sociale activering' vooral in het teken gezet wordt van het vinden van een betaalde baan, miskent dat veel mensen, afhankelijk van een bijstandsuitkering, ook op een andere wijze een waardevolle bijdrage leveren aan onze samenleving.

Mensen met een intensieve zorgverplichting

Alleenstaande ouders met de zorg voor jonge kinderen worden niet langer vrijgesteld van de arbeidsverplichting. Zij zijn op straffe van een eventuele korting vanwege onvoldoende verantwoordelijkheidsbesef verplicht betaalde arbeid te aanvaarden of een reïntegratietraject te volgen.
Wel dient de gemeente dan voor kinderopvang te zorgen en kunnen eisen gesteld worden aan de afstand die afgelegd moet worden. In feite komt het erop neer dat een ouder onder dreiging van een korting op de uitkering verplicht kan worden een jong kind in de kinderopvang onder te brengen.
Het is hier de vraag hoe verschillende verantwoordelijkheden zich ten opzichte van elkaar verhouden.
Het huidige wetsvoorstel wekt op zijn minst de suggestie het belang van zoveel mogelijk mensen in een betaalde baan en beperking van de uitkeringslasten voor de overheid hoger aan te slaan dan de waarde van het zelf zorg dragen voor de opvoeding van jonge kinderen.
Dit gebeurt bovendien op een moment dat het Ministerie van SZW twee onderzoeken laat uitvoeren vanwege de maatschappelijke onrust die ontstaan is naar aanleiding van berichten dat langdurige kinderopvang met name bij jonge kinderen in bepaalde gevallen kan leiden tot sociaal-emotionele risico’s. Staatssecretaris Phoa liet onlangs via een persbericht weten begrip te hebben voor deze onrust.

Strijdigheid

Het ontwerp van de nieuwe Bijstandswet gaat uit van '.. de kortste weg naar arbeidsparticipatie', om de Memorie van Toelichting nog maar een keer te citeren. Deze rigide instelling is strijdig met beleidsdoelstllingen die elders, ook door dit kabinet geformuleerd zijn.
Daar waar in de wet SUWI bij toetreding tot de arbeidsmarkt uitgegaan wordt van een duurzame arbeidsplaats, lijkt duurzaamheid in de nieuwe Bijstandswet geen criterium meer te zijn.
Waar minister De Geus zijn zorg uitspreekt over het grote aantal mensen in onze beroepsbevolking dat niet over een startkwalificatie beschikt en zegt te streven naar de vermindering van dit aantal, legt het principe van 'de kortste weg naar arbeidsparticipatie' voor bijstandsgerechtigden een andere prioriteit.
Terwijl in de discussies over integratie zo langzamerhand algemeen onderkend wordt dat inburgering ook voor oudkomers van groot belang is, met name als zij afhankelijk zijn van een uitkering, geeft het huidige wetsvoorstel voorrang aan de uitstroom naar arbeid.

Wij onderkennen ook positieve elementen in het voorliggende wetsvoorstel, zoals bijvoorbeeld de wettelijke verankering van de koppeling van de hoogte van de bijstandsuitkering aan het netto minimumloon, het streven naar vermindering van de administratieve lasten van gemeenten in hun relatie met de Rijksoverheid. Niettemin zijn bovengenoemde organisaties van mening dat het wetsvoorstel, zoals hierboven aangegeven en in de achterliggende notitie nader uitgewerkt, een aantal fundamentele kwesties raakt die een bredere discussie vragen. Juist omdat het hier om een wettelijke regeling gaat die in onze samenleving voor velen een laatste vangnet is, kan geen overhaaste voorbereiding plaatsvinden, zeker niet in de huidige politieke situatie. Wij doen dan ook een klemmend beroep op U om af te zien van verdere afhandeling op dit moment.
Deze brief met bijlage zijn met medewerking van het Landelijk Overleg Uitkeringsgerechtigen (LOU) tot stand gekomen.

Hoogachtend,
Namens de Landelijke Cliëntenraad
Namens de Sociale Alliantie

Drs J.P. Laurier
M. Ernsting

Voorzitter
Voorzitter