Uit de 'Aanpak' Nieuwsbrief van december 2002 van Sjakuus te Utrecht:
Artikel: "Een drastische wijziging van de bijstandswet" over het
wetsontwerp 'Wet Werk en Bijstand'
Van de website van Sjakuus te Utrecht haalden we een artikel uit hun 'Aanpak' Nieuwsbrief van december 2002 over de 'Wet X', ofwel de Wet Werk en Bijstand. En het ziet er echt erg slecht uit. Hun artikel stelt het volgende:
Een drastische wijziging van de bijstandswet
Het demissionaire kabinet Balkenende heeft een wetsvoorstel klaar
liggen voor een nieuwe Algemene bijstandswet die in moet gaan op 1
januari 2004. De aanduiding die voorlopig gehanteerd wordt klinkt heel
mysterieus, Wet X. De inhoud verbergt evenwel niets en is snoeihard:
mensen die nog geen betaalde arbeid hebben en aangewezen zijn op
bijstand worden met een streng regime richting betaald werk gedrukt,
ongeacht de vraag of dat beschikbaar of passend is.
De nog te
verzinnen naam zal mogelijk iets zijn in de geest van
'participatiewet', maar de vraag is of een naam in de trant van 'Wet
Drang en Dwang' niet meer in overeenstemming is met de strekking van de
nieuwe wet. De ondertitel van de Wet X is al wel bekend en die geeft de
prioriteitenvolgorde duidelijk aan: 'wet inzake aanbieding van
voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling en verlening van bijstand
door gemeenten'. In de anti-armoedebeweging en de cliëntenbeweging leven
procedurele en vooral inhoudelijke bezwaren. Ze worden hier kort op een
rij gezet.
De hoofdlijnen
- Gemeenten worden verantwoordelijk voor het voeren van een
actief reïntegratiebeleid. Daar krijgen ze een reïntegratiebudget voor.
Dat is het 'werkdeel' van de rijksuitkering die gemeenten ontvangen.
Dat moeten ze gebruiken om mensen toe te leiden naar de arbeidsmarkt of
om daar gesubsidieerde arbeid mee te betalen Alles wat gemeenten van
dit 'werkdeel' overhouden moet terug naar het rijk. Daarnaast krijgen
de gemeenten geld van het rijk om de bijstandsuitkeringen te betalen.
Dat is het 'inkomensdeel'. Als mensen snel uitstromen kan het zijn dat
gemeenten geld overhouden van dit inkomensdeel.
Dat mogen ze dan zelf
houden en daar kunnen gemeenten mee doen wat ze zelf willen,
bijvoorbeeld het winkelcentrum verfraaien. Maar als gemeenten te kort
komen op dat inkomensdeel, moeten ze zelf opdraaien voor die tekorten.
Het 'werkdeel' mag in elk geval niet gebruikt worden om bijstand van te
betalen.
De middelen van het inkomensdeel mogen wel naar het werkdeel
stromen, maar andersom niet.
'Hierdoor wordt bereikt dat gemeenten de
beschikbare reïntegratiebudgetten volledig inzetten om maximale
uitstroom uit de uitkering te krijgen'.
- De gemeenten krijgen meer autonomie, minder bureaucratische
regels ('deregulering'), minder rapportageverplichtingen
('derapportage') en daarmee minder administratieve lasten en daarom
tegelijk ook minder geld. Gemeenten hebben in de nieuwe situatie meer
eigen belang bij een 'rechtmatige en doelmatige uitvoering van de
bijstand' en kunnen 'door het voeren van adequaat volumebeleid
(reïntegratie, fraude- en poortwachtersbeleid) een besparing
realiseren'.
Daarom boekt het rijk op voorhand een bezuiniging in van
150 miljoen euro in 2004, oplopend tot 250 miljoen per jaar met ingang
van 2006.
Ook op de huidige reïntegratiebudgetten worden alvast
besparingen ingeboekt: 650 miljoen in 2003, 750 miljoen in 2004 en 850
miljoen structureel. Gemeenten mogen voor 80% van deze bezuinigingen op
reïntegratiemiddelen opdraaien.
Gemeld wordt dat ze na die
bezuinigingen samen nog 1,6 miljard euro overhouden aan middelen voor
reïntegratiebeleid.
- De nieuwe wet (de wet X) komt in de plaats van de Abw, de IOAW en IOAZ, de WIW en het besluit ID-banen.
- Cliënten krijgen een 'individuele aanspraak op begeleiding in
het perspectief van participatie'. De rechten en plichten van de cliënt
zullen worden vastgelegd.
Iedere cliënt heeft de verplichting om arbeid
te aanvaarden en als dat niet mogelijk is mee te werken aan een
re‹ntegratietraject of sociale activering.
Het huidige stelsel van
ontheffingen van arbeidsverplichtingen (b.v. ouders met jonge kinderen;
57,5 jarigen) 'wordt derhalve kritisch bezien' (lees: gaat van de baan).
- In plaats van het huidige stelsel van boeten en maatregelen krijgt het gemeentebestuur de bevoegdheid om uitkeringen te verlagen. Tegelijk wordt gesteld dat 'de inkomenswaarborg uiteraard onverkort gehandhaafd blijft'.
- De bijstand wordt weer vangnet: in bijzondere gevallen kan
individueel aanvullende bijstand worden toegekend (bijzondere
bijstand), maar de categoriale toekenning van bijzondere bijstand wordt
afgeschaft.
Wel komt er een aanvullende inkomensondersteuning van
maximaal 450 euro (alleenstaande ouders en alleenstaanden krijgen resp.
90% en 70% van 450 euro) voor langdurige minima zonder
arbeidsmarktperspectief (5 jaar onafgebroken in de bijstand en geen
enkel perspectief om in het 6e jaar alsnog uit te stromen).
- Er zullen door het rijk geen uitvoeringsvoorschriften worden gesteld aan gemeenten. Vastgesteld wordt dat gemeenten financieel belang hebben bij een uitvoering 'in de richting van zo goed mogelijk tegen zo laag mogelijke kosten'. Wel wordt verwacht dat iedere gemeente zijn (uitvoerings)beleid in verordeningen vastlegt.
Deze hoofdlijnen staan in een brief van staatssecretaris Rutte aan de Tweede Kamer. De brief kan men downloaden via www.socialealliantie.nl
Procedurele bezwaren
In de anti-armoedebeweging en de cliëntenbeweging leven de volgende bezwaren wat betreft de gevolgde procedure: doorregeren in demissionaire status; belachelijk korte tijd om in te spreken.
Het kabinet is demissionair
De huidige wetsvoorstellen wijzigen de bestaande regelingen ingrijpend.
Het is bestuurlijk ongehoord en democratisch ondenkbaar deze
wijzigingen door te voeren als het ware achter de rug van de
samenleving en de politiek om.
De anti-armoedebeweging en de
cliëntenbeweging protesteren fel tegen de 'we-gaan-gewoon-door-houding'
van het huidige demissionaire kabinet. Het verweer dat voortvarendheid
geboden is uit landsbelang snijdt hier geen hout.
De Tweede Kamer heeft
dit onderwerp uitdrukkelijk aangemerkt als controversieel.
Daar
laatdunkend overheen stappen tendeert naar obstructie van democratische
meningsvorming. Dat mag geen enkele politieke partij in een
democratische samenleving voor haar rekening nemen. Het kabinet wordt
daarom opgeroepen de voorbereidingsprocedures te staken en het
wetsontwerp niet voor advies door te sturen naar de Raad van State. Dat
is niet passend voor een kabinet in demissionaire status. Bovendien
bevatten de huidige voorstellen veel tegenstrijdigheden en
ongerijmdheden. De samenleving moet eerst gelegenheid hebben daarover
van gedachten te wisselen. De bijstandswet is destijds met zeer veel
zorg en zorgvuldigheid ingevoerd. Het gaat niet aan die op een
achternamiddag eventjes drastisch te wijzigen.
Geen tijd voor inspraak
Op 6 november 2002 had de Sociale Alliantie een overleg met
Staatssecretaris Rutte. Na enig aandringen werd toegezegd dat de
Sociale Alliantie betrokken zou worden bij het overleg over de nieuwe
bijstandswet. Het zou een 'technisch overleg' zijn, omdat met name de
VNG in dit stadium weigerde inhoudelijk over het wetsvoorstel te
praten. Op 13 november kreeg de sociale alliantie de wetsvoorstellen en
toelichtingen daarop. De Landelijke Cliëntenraad, die ook bij het
'technisch overleg' betrokken zou worden, kreeg deze stukken nog later.
Op 21 november was er ambtelijk overleg. Dat werd van ambtelijke zijde
aanvankelijk aangeduid als 'de cliëntentoets', waarbij meegedeeld werd
dat schriftelijke reacties op 23 november binnen zouden moeten zijn,
wilden ze nog meegenomen worden in het uitgezette traject richting
adviesaanvraag Raad van State. De suggestie dat op een dergelijke wijze
de wetsvoorstellen door cliëntenorganisaties getoetst zouden zijn, is
fel van de hand gewezen. Het 'technisch overleg' is opgeschort en de
anti-armoedebeweging en cliëntenbeweging hebben besloten samen een
brief te sturen naar het kabinet, waarin vooral ingegaan zou worden op
de inhoudelijke strekking van de wetsvoorstellen en de bezwaren die
daarover leven in het veld. Als men cliënteninspraak serieus neemt legt
men ze niet zo'n belachelijk kort tijdspad voor inspraak op.
Stilzwijgend invoeren van grote verslechteringen
Je zou er haast over heen lezen, maar de huidige IOAW en IOAZ worden
opgenomen in het nieuwe bijstandsregime. Dat betekent voor veel ouderen
dat er andere regels gaan gelden met betrekking tot de vrijstelling van
vermogens.
Nu kent de IOAW geen en de IOAWZ een beperkte
vermogenstoets. In de nieuwe wet is die regeling van de baan en valt
iedereen onder het veel strakkere regime van de bijstandswet. Als we niet oppassen gebeurt dat stilzwijgend, zonder enig maatschappelijk
debat.
Inhoudelijke bezwaren
De anti-armoedebeweging en cliëntenbeweging leggen het accent op de inhoud van de wetsvoorstellen. Die roept de nodige ongerustheid en boosheid op. Hier volgen de voornaamste redenen waarom dergelijke gevoelens worden opgeroepen.
Eenzijdige invulling van het begrip verantwoordelijkheid
Het begrip 'verantwoordelijkheid' staat centraal in het nieuwe
wetsontwerp. Het is van belang duidelijk op een rij te zetten hoe dat
begrip ingevuld wordt voor de verschillende partijen.
Het rijk heeft als verantwoordelijkheid het vaststellen van de hoogte
van het gemeentelijke budget voor reïntegratie en bijstandsverlening.
Het rijk stelt ook de maximale hoogte van de uitkering vast.
De gemeente stelt de uitkering aan het individu beschikbaar en stelt de
vorm en de hoogte van de uitkering vast op basis van de persoonlijke
omstandigheden van de cliënt. De gemeente mag bepalen of zij de
bijstand in natura of in geld verstrekt en ze mag een lagere uitkering
verstrekken als betrokkene 'lagere' uitgaven met betrekking tot de
noodzakelijke middelen van bestaan heeft.
Gemeenten kunnen toeslagen
toekennen tot een door het Rijk aangegeven maximum, maar mogen daarbij
onder het toegestane maximum blijven. De gemeente bepaalt welke
voorzieningen de cliënt krijgt aangeboden ten behoeve van zijn
reïntegratie. Het 'overschot' aan uitkeringsmiddelen mag door gemeenten
vrij worden aangewend.
De cliënt heeft de verantwoordelijkheid om zelf in zijn bestaan te
voorzien. Voor de cliënt betekent dit dat de hoogte van de uitkering
wordt gekoppeld aan het getoonde verantwoordelijkheidsbesef en het
nakomen van verplichtingen.
Cliënten hebben een algemene geldende
verplichting tot reïntegratie, waarvan alleen in individuele gevallen kan worden afgeweken.
Tot zover de aanduiding van verantwoordelijkheden.
De tekst van de wet en de toelichting vertolken heel sterk het idee dat
alleen mensen die betaald werken volwaardig burger zijn en hun
'verantwoordelijkheid' nemen en waarmaken. Daarmee wordt iedere
uitkeringsgerechtigde in de beklaagdenbank geplaatst. Hij heeft er zelf
schuld aan dat hij niet werkt.
Er is geen enkele ruimte voor de cliënt
om zelf invulling te geven aan zijn verantwoordelijkheid. De gemeente
bepaalt welke voorzieningen worden verstrekt. Het is de gemeente die in
een individuele beschikking de rechten en plichten vastlegt. Het is
eveneens de gemeente die bepaalt of de cliënt zijn verantwoordelijkheid
neemt. Als dit in de ogen van de gemeente onvoldoende gebeurt, kan de
gemeente de uitkering korten of intrekken.
De striktheid en eenzijdigheid van deze voorschrijvende houding van
overheden staan op gespannen voet met het idee dat 'eigen
verantwoordelijkheid' van mensen inhoudt. Op deze manier wordt het
mensen met een bijstandsuitkering onmogelijk gemaakt om de
verschillende verantwoordelijkheden waarvoor ze staan (geld verdienen,
kinderen opvoeden, zorgen voor anderen) een passende inhoud en vorm te
geven.
Daarnaast is er te weinig aandacht voor de verantwoordelijkheid
die de samenleving heeft om de betaalde arbeid zo te organiseren, dat
ook mensen met beperkingen ten volle en volwaardig mee kunnen doen.
Heel veel mensen die momenteel in de bijstand zitten, vallen onder die
categorie. Daar wordt niet over gerept, daar wordt gewoon aan
voorbijgegaan, omdat deze werkelijkheid niet strookt met de
ideologische uitgangspunten. Zolang de met de wet beoogde activering
van verantwoordelijkheden zo'n eenzijdige en louter individu-gerichte
invulling krijgt, zolang er geen daadwerkelijke voortgang wordt geboekt
op het terrein van de humanisering van de arbeid en zolang het
arbeidsbegrip niet wordt verbreed, zolang is het moreel ongepast en
politiek onverstandig om mensen die niet meekunnen in het huidige
arbeidsbestel onder uitstroomdwang te zetten, zonder dat er voor hen
reële kansen op duurzame uitstroom zijn. Dat plaatst mensen nog
straffer buiten de samenleving, terwijl het beoogde doel juist
integratie is.
Het minimum wordt per decreet hoog genoeg verklaard
Tegen alle feiten en dagelijkse werkelijkheid in wordt in het
wetsontwerp vastgesteld dat het normbedrag voor het sociaal minimum in
beginsel toereikend is om te voorzien in de algemeen noodzakelijke
kosten van bestaan, met inbegrip van de component reservering. Uit
onderzoeken, en wat nog veel belangrijker is, uit de dagelijkse
werkelijkheid van mensen komt naar voren dat dit niet klopt:
van een
sociaal minimum kun je niet fatsoenlijk rondkomen.
Recent onderzoek dat
door het Nibud uitgevoerd is in samenwerking met de Sociale Alliantie,
heeft dat nog eens helder aangetoond:
huishoudens die aangewezen zijn op het sociaal minimum komen
maandelijks geld tekort.
Vooral in huishoudens met kinderen loopt dit
tekort op tot enkele honderden euro's per maand. En dan mag verder
niets mis gaan, moeten huishoudens goed kunnen plannen en op tijd geld
reserveren. Want als dat 'normale' patroon niet aangehouden kan worden
- en dat is heel vaak het geval - zijn de tekorten nog veel groter en
ontstaan schrijnende en hopeloze situaties. Het is een sociale schande
dat dergelijke ongerijmdheden zich op zo'n grote schaal voordoen in een
rijk land. Dat duidt erop dat de sociale vloeren poreus zijn geworden.
Het is bewonderenswaard hoeveel mensen met een minimuminkomen er
desondanks in slagen hun huishouden draaiend te houden. Dat kost
ontzettend veel pijn en moeite en gaat ten koste van veel
ontplooiingsmogelijkheden waar mensen recht op hebben in onze
samenleving. Ook mensen met een minimuminkomen willen volwaardig
burger zijn en actief deelnemen aan het maatschappelijke leven. Dat kan
alleen als ze niet permanent in onzekerheid verkeren over hun materiële
bestaansvoorwaarden. Daarom blijft de anti-armoedebeweging bij politiek
en overheid aandringen op een fikse verhoging van het sociaal minimum.
Prikkels voor gemeenten bekomen cliënten slecht
Het in één financieringskader onderbrengen van uitkeringen en middelen
voor reïntegratie en gesubsidieerde arbeid baart zorgen.
Het dwingt
gemeenten tot een cynische calculatie, namelijk wat is goedkoper:
iemand in de bijstand houden, een (langdurig) reïntegratietraject laten
volgen of een gesubsidieerde baan aanbieden.
In dit wetsvoorstel wordt
het begrip duurzame plaatsing losgelaten. Mensen zullen alle banen
moeten accepteren op straffe van een korting op of verlies van de
uitkering. Kleine banen, banen die slechts beperkt van duur zijn,
moeten geaccepteerd worden. Het biedt de cliënt geen enkel
toekomstperspectief, echter voor de gemeenten is een 'draaideur-cliënt'
financieel aantrekkelijker dan een 'langdurige' cliënt of dan het
bieden van een degelijk reïntegratietraject aan een cliënt.
Een
calculerende gemeente kan er toe overgaan iedereen die een aanvraag
voor een uitkering indient in een zo goedkoop mogelijke vorm van
gesubsidieerde arbeid te plaatsen. Dat geeft een enorme besparing op
het inkomensdeel van het budget.
Het 100% budgetteren van de bijstand en de mogelijkheid dat de gemeente
een overschot in het inkomensdeel vrij mag besteden, gecombineerd met
de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor het toekennen van toeslagen
en het bepalen van de hoogte van de toeslag, leidt tot een verkeerde
prikkeling bij de gemeente.
Deze combinatie van verantwoordelijkheden
moet de gemeente uit handen worden genomen.
Nadrukkelijk dient
landelijk te worden vastgelegd wanneer de cliënt in aanmerking komt
voor een toeslag. Daarbij dient het minimum van de toeslag landelijk te
worden vastgesteld.
Het begrip passende arbeid wordt in de voorgestelde Wet anders ingevuld
dan in de WW.
Ouderen van 57,5+ worden in het kader van deze nieuwe wet
gedwongen te solliciteren, terwijl een dergelijk besluit voor WW-ers
inmiddels is teruggenomen. De cliënt kan weliswaar bezwaar en beroep
aantekenen tegen een gemeentelijke beslissing, maar de juridische toets
kan uitsluitend geschieden op basis van de gemeentelijke verordening.
Als deze voldoet aan de wettelijke eisen en de gemeentelijke beslissing
is conform de gemeentelijke verordening, heeft de cliënt geen kans op succes in bezwaar.
Kortom, er zullen nog meer dan nu grote verschillen per gemeente
ontstaan; de nieuwe wet leidt tot rechtsongelijkheid voor de cliënt.
Ervaringen met de WVG versterken deze zorg.
Niet voor niets is bij de
WVG na 10 jaar gekozen voor de invoering van een protocol, die de
rechten en plichten van gemeenten en cliënten nader omschrijft.
Minder regels naar gemeenten, meer regels naar cliënten
Een van de doelstellingen van deze wet is de administratieve lasten van
de gemeente te beperken. Met de voorgestelde wet verdwijnt veel
bureaucratie tussen Rijk en gemeenten. Echter in de gemeente ontstaat
een nieuwe grote bureaucratie, een bureaucratie tussen gemeente en
cliënt, immers alle vormen van categoraal beleid worden afgeschaft
(verboden). De gemeente moet per cliënt een beschikking maken waarin
onder andere de individuele verplichtingen worden vastgelegd.
De enorme
beleidsvrijheid van de gemeente moet door de gemeente gedetailleerd
worden vertaald in gemeentelijke verordeningen met veel regels en
controle ten aanzien van cliënten. Bijzondere bijstand die voor mensen
in gelijke omstandigheden uit doelmatigheidsoverwegingen categoriaal
kon worden verstrekt, moet voortaan door iedere cliënt apart worden
aangevraagd en de gemeente moet iedere aanvraag individueel beoordelen.
Ook de langdurigheidstoeslag moet door iedere cliënt afzonderlijk
worden aangevraagd en door de gemeente individueel worden beoordeeld.
In de wet moeten vele subjectieve zaken als 'getoond
verantwoordelijkheidsbesef' en 'gemiddelde kosten van bestaan' door de
gemeente worden getoetst.
Afgezien van de nodige rechtsonzekerheid
vanwege het ontbreken van objectieve toetsingscriteria, brengt dit een
enorme bureaucratie met zich mee. Onder het motto van individueel
maatwerk wordt de cliënt teruggeworpen naar de onderhandelingstafel met de bijstandsconsulent, waarbij de cliënt per definitie in een ongelijke positie zit.
Reïntegratie wordt eenzijdig gericht op betaald werk
Reïntegratie en integratie wordt eenzijdig vertaald in toeleiden naar
en verrichten van betaalde arbeid. De consequenties van deze keus
worden onvoldoende in ogenschouw genomen. Niemand is tegen reïntegratie
met als doel participatie in de samenleving. Als dat doel echter wordt
verengd tot participatie in betaalde arbeid, kan dat er toe leiden dat
participatie in de samenleving mislukt.
Het belang van zorgtaken en het
verrichten van onbetaalde zorgarbeid worden ondergeschikt gemaakt aan
het belang van het verrichten van betaalde arbeid, ongeacht het
maatschappelijke (on)belang van deze arbeid.
Deze blinde voorrang roept
ook vragen op in het licht van de discussie rond de stelling dat
langdurige kinderopvang bij met name jonge kinderen in bepaalde
gevallen leidt tot sociaal-emotionele risicio's. Het ministerie van SZW
geeft aan het begrijpelijk te vinden dat deze discussie is ontstaan. Op
grond van deze discussie is opdracht gegeven tot een tweetal
onderzoeken die moeten leiden tot verbetering en bewaking van de
kwaliteit van kinderopvang.
Het ministerie vertaalt zijn begrip echter
niet in deze nieuwe wet.
Daarin worden ouders gedwongen tot betaalde
arbeid en tot het gebruik maken van kinderopvang.
De huidige organisatie van de betaalde arbeid heeft er toe geleid dat
veel mensen zijn uitgevallen en niet (meer) in staat zijn om arbeid te
verrichten.
Met het opleggen van een arbeidsplicht zal ook aandacht
moeten worden besteed aan het veranderen en verbeteren van de
organisatie van de betaalde arbeid.
Daar spreekt de nieuwe wet niet
over.
Ook wordt geheel voorbij gegaan aan het maatschappelijke gegeven
dat er mensen zijn die op grond van hun lichamelijke, verstandelijke of
psychische beperkingen niet in staat zijn betaalde arbeid te
verrichten.
Tegen de ontwikkelingen van het veld in wordt van sociale
activering weer uitsluitend een instrument tot arbeidstoeleiding
gemaakt. Dat blokkeert op veel fronten. Er is niets tegen toeleiding
naar betaald werk, integendeel, maar de werkelijkheid gebiedt te
onderkennen dat dit voor veel mensen geen heilzaam en reëel perspectief
is. Het is weinig realistisch en weinig zinvol deze mensen desondanks
tegemoet te treden met een instrument dat uiteindelijk toch de
uitstroom naar betaald werk als doel stelt. Een overheidsbeleid dat dit
toch doet neemt de mensen en de problemen waarmee zij te maken hebben -
en waarmee de samenleving als geheel te maken heeft - niet serieus en
verdoezelt een deel van de werkelijkheid.
Zo'n overheidsbeleid zal zich
nog verder weg ontwikkelen van de werkelijkheid waarmee mensen
geconfronteerd worden, waarin ze dagelijks moeten zien te leven. Als
zo'n beleid bovendien wordt verdedigd met woorden als 'wij schrijven
niemand af' of 'iedereen heeft kwaliteiten die betekenis kunnen hebben
voor de arbeidsmarkt', worden daarmee degenen die bij de werkelijkheid
van mensen willen aansluiten, in feite in de beklaagdenbank geplaatst,
alsof zij het zijn die mensen in de steek willen laten en willen
uitsluiten.
Passende arbeid wordt vervangen door gangbare arbeid
Het begrip passende arbeid verdwijnt en wordt vervangen door het
criterium 'gangbare arbeid'. Die ontwikkeling is reeds langer aan de
gang.
Dit heeft tot gevolg dat mensen geen eigen inbreng meer hebben
bij de vraag welk werk zij willen of kunnen doen.
Mensen zullen alle
banen moeten accepteren op straffe van een korting op of verlies van de
uitkering.
Kleine banen, banen die slechts beperkt van duur zijn,
moeten geaccepteerd worden.
Bijstandsvrouwen met kinderen kunnen
gedwongen worden om gebruik te maken van de kinderopvang.
Gewetensbezwaren met betrekking tot soorten werk of werken op zondag
kunnen niet worden gehonoreerd.
Buiten deze dwang moet worden
vastgesteld dat in geen enkel opzicht een garantie gegeven wordt dat
men met het aanvaarden van betaalde arbeid ook uit de armoede is.
Integendeel, deze wet zal ertoe bijdragen dat er steeds meer werkende
armen komen in Nederland.
De barriëres voor bijzondere bijstand worden opgehoogd
De categorale bijstand wordt afgeschaft. De bijstand moet weer vangnet
worden hetgeen wil zeggen dat alleen in bijzondere gevallen aan een
individuele cliënt na individuele toetsing ondersteuning kan worden
verleend.
De enige nog toegelaten uitzondering op deze regel is de
aanvullende inkomensondersteuning die kan worden verleend aan
langdurige minima, als tenminste kan worden vastgesteld dat zij na vijf
jaar onafgebroken aangewezen te zijn geweest op de bijstand ook in het
zesde jaar geen enkel arbeidsmarktperspectief hebben.
Het afschaffen
van de categorale bijstand en het verplichten van een individuele
aanvraag tot bijzondere bijstand leiden tot een grote bureaucratische
rompslomp en tot niet gebruik van groepen die enige extra ondersteuning
hard nodig hebben.
De anti-armoedebeweging en de cliëntenbeweging zijn ronduit verbolgen
over de wijze waarop het kabinet wil snoeien in het fijnmazige netwerk
van armoedebestrijding, dat de afgelopen jaren door gemeenten is
opgebouwd, niet uit hobby, maar uit bittere noodzaak, om arme mensen
enigszins in staat te stellen het hoofd boven water te houden.
Het aan
de kant schuiven van het gemeentelijk minimabeleid treft bijvoorbeeld
veel ouderen. In de afgelopen periode is bij de gemeente meer aandacht
besteed aan ouderenbeleid, ook op het terrein van armoedebestrijding.
Dit beleid moet nu worden teruggedraaid, iedere oudere moet individueel
een beroep doen op bijzondere bijstand en de gemeente moet iedere
aanvraag individueel beoordelen. Het is zowel voor de gemeente als voor
de mensen efficiënter indien aan groepen bepaalde aanvullingen worden
toegekend, als in de praktijk blijkt dat allen uit een aanwijsbare
groep de middelen voor bepaalde uitgaven ontberen.
Tevens wordt met
categoriaal beleid het 'niet-gebruik' van bijzondere bijstand tegen
gegaan.
Het is bekend dat met name veel ouderen geen bijzondere
bijstand aanvragen terwijl ze daar toch recht op hebben.
Ook het op
gemeentelijk niveau ontwikkelde beleid voor gehandicapten en chronisch
zieken zal moeten verdwijnen. In dit kader vergoedde de gemeente kosten
van mensen met een chronische ziekte of handicap die eertijds op grond
van de Algemene Arbeidsongeschikten Wet (AAW) werden vergoed en niet in
de Wvg waren overgenomen. Hierbij moet gedacht worden aan meerkosten
van energie- en telefoonkosten, extra bewassingkosten, kosten voor
ontspanning.
Mensen met een handicap kunnen onder de nieuwe wet bij de
gemeenten geen gehoor meer vinden voor de compensatie van deze kosten.
Als het jongste kind uit een eenoudergezin met bijstand 18 jaar wordt,
ontstaan er grote problemen in dat huishouden.
In feite wordt de
ouder-kind-relatie dan omgekeerd: het kind moet mee de ouder
onderhouden. Dat blokkeert heel veel kinderen in hun toekomstkansen. Nu
hebben veel gemeenten een categoriale overgangsregeling die de ergste
pijn verzacht. Ook die regelingen verdwijnen en alles en iedereen wordt
terugverwezen naar individuele aanvragen en individueel maatwerk.
Verder vormen de voorstellen met betrekking tot het vorderen van
(kinder)alimentatie een grote bedreiging. Wat de gemeente niet of zeer
slecht lukt (het innen van alimentatie) mag nu de alleenstaande ouder
zelf doen.
Daarbij kan wel hulp verkregen worden van een extern bureau,
maar wat gebeurt er als het toch niet lukt? Staat de gemeente dan
garant voor een volledige bijstandsuitkering? Overigens moet wat
betreft de kinderalimentatie worden vastgelegd dat deze bedoeld is en
ten goede moet komen aan de kinderen. Het moet niet zo zijn dat van de
kinderalimentatie het onderhoud van de ouder (gedeeltelijk) betaald
moet worden.
De onderhoudsplicht van ouders strekt zich uit naar jongeren tot 21
jaar, ook als deze jongeren zelf al kinderen hebben.
De onderhoudsplicht
strekt zich niet uit naar de kinderen van deze jongeren.
Jongeren onder
de 18 jaar met of zonder kinderen hebben in principe geen recht op
bijstand.
De gemeente heeft de mogelijkheid jongeren op grond van
dringende redenen toch bijstand te verlenen.
Tienermoeders en
tienerouders vormen een zeer kwetsbare groep. Als hun ouders niet
voldoen aan de onderhoudsplicht komen zij in een financieel onmogelijke
situatie. Ook voor deze groep geldt de plicht om passende arbeid te
aanvaarden. Wat is hun toekomstperspectief? Veelal betreft het jongeren
met een afgebroken schoolopleiding. Hun perspectief op betaald werk is
gering. Het betekent in ieder geval dat zij zijn aangewezen op
laaggeschoold of ongeschoolde arbeid.
Juist voor deze groep is het van
belang dat zij alsnog in staat wordt gesteld een startkwalificatie in
het onderwijs te halen. Het is afhankelijk van de gemeente of zij deze
groep inderdaad de mogelijkheid biedt een opleiding te volgen of dat de
gemeente hen verplicht tot laagbetaalde arbeid. Het risico is dat deze
groep een leven lang aan de onderkant van de samenleving blijft
functioneren en dat hun kinderen een zelfde lot beschoren is.
Een te ongerichte bestrijding van de armoedeval
Het kan inderdaad niet zo zijn dat mensen die vanuit een
uitkeringssituatie gaan werken er financieel slechter van worden
vanwege het wegvallen van inkomensafhankelijke regelingen.
Deze
zogeheten armoedeval moet op zo'n manier worden opgelost dat die
oplossing zich niet richt tegen het armoedebeleid dat nodig blijft
zolang mensen te weinig inkomen hebben om fatsoenlijk rond te komen.
Tijdelijke maatregelen die in dit verband genomen worden, moeten
stappen zijn op weg naar een structurele oplossing voor dit vraagstuk.
In dit kader heeft de anti-armoedebeweging reeds eerder concrete
voorstellen gedaan, waaronder het omzetten van inkomensafhankelijke
regelingen in generieke inkomensverbeteringen voor álle lagere
inkomens.
Te denken valt hierbij aan een overzichtelijk systeem van
belastingskortingen voor basisuitgaven aan gezondheidszorg, opvoeding,
onderwijs en huisvesting.
De langdurigheidstoeslag heeft te weinig om het lijf
Met het invoeren van een langdurigheidstoeslag erkent het Kabinet dat
het sociaal minimum ontoereikend is om van te leven.
Het is
mensonterend dat mensen zo'n toeslag pas kunnen krijgen als ze vijf
jaar lang hebben moeten leven van een uitkering op het sociaal minimum
en daarbij ook nog eens kunnen aantonen dat ze het zesde jaar niet
alsnog uit kunnen stromen naar betaald werk, terwijl ze de vijf
voorafgaande jaren al onder voortdurende druk zijn gezet om uit te
stromen.
De langdurigheidstoeslag stoelt op een motie die eind 2000
door de Tweede Kamer breed is ondersteund. De nadruk in deze motie lag
op inkomensverbetering voor de mensen die 3 jaar of langer op het
minimum zitten en die daardoor financieel in een perspectiefloze
situatie terecht zijn gekomen.
In het wetsvoorstel is de termijn van
drie jaar opgerekt naar vijf jaar.
Tevens wordt in de huidige
voorstellen de doelgroep voor de regeling beperkt door de nadruk te
leggen op de vraag of voor de betreffende personen toch nog een
perspectief op de arbeidsmarkt vastgesteld kan worden. Dat is een
overbodig en onduidelijk criterium:
het is moeilijk objectief en
eenduidig vast te stellen en zal daarom al heel snel leiden tot
rechtsongelijkheid en bureaucratische rompslomp.
Dit wringt des te meer
daar in de huidige praktijk blijkt dat 30% van de cliënten die naar een
reïntegratiebedrijf worden verwezen, wordt teruggestuurd.
Zij komen op
grond van het door de gemeente ingeschatte arbeidsperspectief niet in
aanmerking voor de langdurigheidstoeslag en worden daarmee in feite
gestraft voor het falen van het reïntegratiebedrijf en
reïntegratiebeleid. Vanuit politiek en menselijk oogpunt is het veel
verstandiger dat cliënten waarbij is vastgesteld dat zij geen
arbeidsperspectief hebben, onmiddellijk en automatische in aanmerking
komen voor de langdurigheidstoeslag.
Zij die geacht worden een
arbeidsperspectief te hebben, maar na drie jaar nog een uitkering
hebben, dienen eveneens in aanmerking te komen voor een
langdurigheidstoeslag.
De doelstelling van de langdurigheidstoeslag zou
moeten zijn: voorkómen dat mensen in financiële problemen komen in
plaats van pas in actie komen als het kwaad in feite al is geschied.
Een zeer magere regeling van de cliëntenparticipatie
In artikel 47 wordt cliëntenparticipatie geregeld. Ook hier is de
gemeentelijke vrijheid groot. Waarom is in dit kader niet aangesloten
bij de Wet SUWI, en vergelijkbaar met artikel 10 en 11 van Wet SUWI een
wettelijke verankering van de vormgeving van cliëntenparticipatie
geregeld? Juist nu de gemeenten een grote vrijheid krijgen, dienen
cliënten nadrukkelijk bij het te voeren gemeentelijk beleid te worden
betrokken. Niet alleen een openbare benchmark kan de controlerende taak
van de gemeenteraad versterken. Een goed functionerende en behoorlijk
gefaciliteerde cliëntenraad met voldoende rechten en plichten kan de
gemeenteraad ook inzicht verschaffen in het functioneren van de
gemeentelijke uitvoering van de nieuwe wet.
Aparte wetgeving voor gehandicapten en chronisch zieken
Aangekondigd wordt dat gewerkt wordt aan de opzet van een nieuwe
wettelijke regeling voor arbeidsongeschikten.
Overwogen wordt de
bepalingen aangaande de gedeeltelijk arbeidsongeschikten en de
jonggehandicapten in deze nieuwe regeling te incorporeren, en deze
groepen uit de IOAW te halen.
Daarbij wordt de vraag opgeworpen of de
gemeenten verantwoordelijk moeten blijven voor de uitkeringsverstrekking
van de overgebleven groep, de oudere werkloos geworden werknemers.
Gesteld wordt dat het in de rede ligt de UWV ook hiervoor
verantwoordelijk te maken. De anti-armoedebeweging en de
cliëntenbeweging willen graag geïnformeerd worden over en betrokken
worden bij de ontwikkeling en vormgeving van deze nieuwe regeling.
De
CG-Raad pleit al jaren voor een afzonderlijke landelijke wetgeving voor
gehandicapten en chronisch zieken, bij voorbeeld ter bestrijding van
meerkosten en verborgen kosten.