Brief PEL/BLUT/KVeB aan Overlegorgaan Cliëntenraad Sociale Zaken/SZW:
Drie advies-voorstellen:
Gedeeltelijke vrijstelling inkomsten uit arbeid
Premie bij werkaanvaarding
Forfaitaire onkostenvergoeding vrijwilligerswerk


UPDATE: Zoals blijkt uit de brief zelf, was het de bedoeling om te komen tot een gezamenlijk advies van alle leden van de Cliëntenraad aan B. en W. en aan de Raad. Dat is niet gelukt door toedoen van het 'secretariaat van het vooroverleg'. Hierop is de brief via Vereniging De Horzel als gezamenlijke brief van PEL/BLUT/KVeB naar de Raad en naar het College van B. en W. gestuurd. De zaken waar het in het kader van de WWB om gaat zijn nl. te belangrijk om te laten stranden op een ongemotiveerd (!) 'njet' van een van de leden van de Cliëntenraad. Was gemotiveerd door een of meer leden van de Cliëntenraad betoogd dat de inhoud bijgesteld zou moeten worden om tot concensus te komen, dan was verder gesleuteld aan de inhoud. Die kans werd niet aan PEL/BLUT en KVeB gegeven.
Klik op deze link voor de inhoud van de definitieve brief.
Hieronder vindt men de tekst van het oorspronkelijke voorstel aan de Cliëntenraad:

VERENIGING PLATFORM EEN- EN TWEEPERSOONSHUISHOUDENS LEEUWARDEN
POSTBUS 2602 8901 AC LEEUWARDEN TELEFOON: 058-2671636
E-mail: root@pel.xs4all.nl Website URL: http://clik.to/pel
=======================================================

AAN DE LEDEN VAN HET
OVERLEGORGAAN CLIENTENRAAD/
AFD. SOCIALE ZAKEN EN
WERKGELEGENHEID
P.a. het secretariaat
Mw. M. Korporaal
POSTBUS 21000
8900 JA LEEUWARDEN

Onderwerpen:

* Vrijstelling inkomsten uit arbeid.
* Premie bij werkaanvaarding.
* Onkostenvergoeding vrijwilligerswerk.

Leeuwarden,14/5/2004

Geachte deelnemers
aan het Overlegorgaan CR/SZW,

Op de vergadering van het overlegorgaan d.d. 29/4/2004 is o.a. gesproken over het B. en W. besluit inzake het vaststellen van uitvoeringsregels Wet werk en bijstand. Deze uitvoeringsregels gelden voor 2004. Voor 2005 ev. wordt o.a. deze materie geregeld in de nog vast te stellen reïntegratieverordening. Bij deze willen wij u drie voorstellen voorleggen ter bespreking, met als doel, te komen tot een gezamenlijk advies van de Cliëntenraad aan de gemeenteraad en aan het College van B. en W.:

A. Adviesvoorstel inzake vrijstelling inkomsten uit arbeid:

De situatie voor 2004 blijkt uit het besproken stuk:
"Vaststellen uitvoeringsregels Wet Werk en Bijstand."

Bij de inkomstenvrijlating gaat het om mensen met (deeltijd)banen die minder verdienen dan het voor hen geldende bijstandsniveau volgens de WWB. Zij hebben recht op aanvullende bijstand. Hun inkomsten uit arbeid worden door de inkomstenvrijlating voor een deel niet gekort op de uitkering.
Voor mensen die op 31/12/2003 een gedeeltelijke inkomstenvrijlating hadden, wordt deze in 1 jaar afgebouwd tot nul. Hier is helaas niets aan te doen omdat dit dwingend is voorgeschreven in de Invoeringswet WWB.
Positief is, dat het B. en W. besluit tevens gebruik maakt van de mogelijkheid volgens art. 31, lid 2 sub o van de WWB. In feite benut B. en W. de mogelijkheid om via dat wetsartikel opnieuw een gedeeltelijke en tijdelijke inkomstenvrijlating toe te passen.

Ook positief is dat onderkend wordt dat er in feite zo twee groepen ontstaan:

* Zij die al gedeeltelijke vrijlating hadden van inkomsten onder de ABW en
* en zij die nu deeltijdwerk vinden en kunnen vallen onder de vrijlatingsbepaling in de WWB

Én dat beide groepen om uitvoeringstechnische redenen als één groep worden beschouwd.

Uit het stuk maken wij echter ook op, dat de tijdelijke vrijlating op grond van artikel 31 lid 2 sub o WWB door B. en W. beperkt blijft tot die groepen die "zorg met arbeid moeten combineren".

Als we het stuk goed interpreteren geldt in 2004 de tijdelijke gedeeltelijke inkomstenvrijlating slechts voor:

* Personen ouder dan 57,5 jaar.
* Eenoudergezinnen met kinderen jonger dan 5 jaar.
* Eenoudergezinnen met kinderen jonger dan 12 jaar.

N.B.: Dit, omdat de WWB-groep in feite fictief ook inkomsten in december 2003 wordt toegekend en zij hierdoor ook onder de oude ABW-vrijstellingsregeling worden geschoven.

Ons voorstel is, dit in elk geval vanaf 1/1/2005 via de reïntegratieverordening als volgt te regelen:

* Aan allen die aanvullende algemene bijstand krijgen, wordt gedurende zes maanden recht op vrijstelling van inkomsten uit arbeid verleend, tot maximaal 25 procent van deze inkomsten, maar niet meer dan EUR 166,00 per maand.

Dit is de maximale benutting van de mogelijkheden van art. 31 lid 2 sub 0 van de WWB.

Motivatie:

Het gaat niet alleen om mensen die arbeid met zorg moeten combineren, het gaat in feite om niet meer of minder dan loon waarvoor men heeft gewerkt, loon dat gewoon voor 100 procent weer moet worden ingeleverd als men toevallig geen eenoudergezin, of jonger dan 57,5 jaar is. Werken moet lonen, vinden wij, maar als alle verdiensten in feite geen cent meer opleveren, werkt dat in de praktijk demotiverend voor het aanvaarden van deeltijdwerk zolang men het nog niet kan stellen zonder aanvullende bijstand. O.i. is de realiteit dat de meeste mensen werken voor geld, niet voor het 'arbeidsethos' o.i.d.
Er zijn ook mensen met een gedeeltelijke WAO- of WAJONG-uitkering die niet fulltime kunnen werken. Wij kennen situaties waarin zij naast hun uitkering en deeltijdbaantje nog steeds zijn aangewezen op aanvullende bijstand.

Indien zou worden gesteld dat de vrijlating alleen bedoeld is voor degenen die (tijdelijk) niet voltijd kunnen werken, dan willen wij er op wijzen dat dit niet in overeenstemming met de wettekst is. Deze geeft aan dat er tijdelijke gedeeltelijke vrijlating van inkomsten uit arbeid plaats moet vinden, als deze naar het oordeel van het College bijdraagt aan arbeidsinschakeling.

Met ingang van 1/1/2005, als de overgangssituatie in 2004 is vervallen, staat het hier bedoelde artikel 31 lid 2 sub o van de WWB niet langer toe dat de inkomstenvrijlating wordt beperkt, zoals genoemd in de oude ABW-criteria, namelijk gedeeltelijke vrijlating voor ééoudergezinnen met kinderen tot 5 jaar (in Leeuwarden tot 12 jaar) en voor mensen van 57,5 jaar en ouder.
Naar onze mening stimuleert een vrijlating altijd de eigen motivatie om werk te zoeken. Deze motivatie is voor het succes bij het zoeken en aanvaarden van werk een essentiële factor en levert dus zonder meer een positieve bijdrage aan arbeidsinschakeling. Wij adviseren dan ook om hierin een ruimhartig beleid te voeren.

Indien zou worden betoogd dat het probleem zich voor allen toch weer voor gaat doen na zes maanden deeltijdarbeid, dan is dat op zich juist, maar het betekent nog niet dat de keuze gaat tussen alles of niets. Wij kiezen dan voor 'iets' als beter dan niets, voorzover de WWB daartoe de ruimte biedt.

B. Adviesvoorstel inzake het geven van eenmalige premie:

Volgens artikel 31 lid 2 sub j van de WWB kunnen B. en W. iemand een eenmalige premie toekennen van maximaal EUR 1984,00 per kalenderjaar "in het kader van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling".

Inleiding: Het B. en W. besluit inzake "Vaststellen uitvoeringsregels Wet Werk en Bijstand" noemt de criteria waaronder iemand recht heeft op een z.g. 'Langdurigheidstoeslag'.
Deze criteria zijn dwingend voorgeschreven in de WWB zelf.
Gemeentebesturen hebben op dit punt geen beleidsruimte om over te gaan tot een wat vrijere interpretatie.
De consequentie hiervan is o.a. dat als iemand in een periode van 60 maanden ook maar 1 dag gewerkt zou hebben, hij/zij het recht verspeelt op de Langdurigheidstoeslag.
Ook dit werkt demotiverend op het aanvaarden van (tijdelijk) (deeltijd)werk.
Tweede punt is dat bij werkaanvaarding van laagbetaald werk tot pakweg 130 procent WML (Wettelijk Minimum Loon) er nog steeds sprake is van een armoedeval.
Bron: COELO-rapport over de 'armoedeval', enige jaren terug besproken in de Cliëntenraad.
(COELO: Centrum voor Onderzoek Economie Lagere Overheden)

Mede om bovenstaande problemen te bestrijden en tevens uitgaande van de gedachte dat arbeid moet lonen doen wij de volgende voorstellen:

1. Iedereen die een aantal jaren (bv. 3 jaar; dit is arbitrair) niet meer (niet uit arbeid afkomstige) inkomsten heeft gehad, dan het voor hem geldende bijstandsniveau, heeft na 6 maanden (deeltijd)arbeid in loondienst recht op een eenmalige premie van EUR 1984 conform artikel 31 lid 2 sub j van de WWB.

Bij dit voorstel zou men eventueel kunnen uitgaan van de volgende restrictie:
Indien in de eerste 6 maanden meer is verdiend dan gemiddeld 130 procent WML/maand, bestaat geen recht op deze premie.

Motivering zou kunnen zijn dat dan de armoedeval minder een rol speelt en voorzover men eerst een bijstandsuitkering had, dat het niet krijgen van de 'Langdurigheidstoeslag' door de inkomensstijging wordt gecompenseerd. Uiteraard kunnen hierbij ook financiële motieven (grootte van groep rechthebbenden zal ingeschat moeten worden) een rol spelen.

Bij dit voorstel willen wij geen onderscheid maken tussen gesubsidieerd werk en ongesubsidieerd werk: Voor de werknemer doet het er niet toe hoe zijn werkgever aan geld komt om zijn loon te betalen: Betaald werk is betaald werk.

Variant: De premie koppelen aan de fase-indeling in de bijstand, bv. koppelen aan fase 3 en 4. Onze voorkeur gaat uit naar koppelen aan een tijdsperiode:
Bij fase-indelingen gaat soms nog wel eens iets mis, bv. mensen met een 'foute' postcode die prompt in fase 4 belanden, zoals we begrepen uit de vergadering van het Overlegorgaan van 29/4 jl. Een tijdsperiode kent dit probleem niet en is helder vast te stellen.

Bij deeltijdbanen waarbij men toch nog afhankelijk blijft van aanvullende algemene bijstand kan deze premie tevens dienen als stimulans om volledig uit te stromen uit de bijstand.

N.B.: Dit om belastingtechnische redenen in 1 keer uit te betalen bedrag wordt niet tot de middelen van betrokkene gerekend volgens artikel 31 lid 2 WWB en de daaronder volgende opsomming.

2. Iedereen die een aantal jaren (bv. 3 jaar; dit is arbitrair) niet meer (niet uit arbeid afkomstige) inkomsten heeft gehad, dan het voor hem geldende bijstandsniveau, heeft na 18 maanden deeltijdarbeid in loondienst recht op een eenmalige premie van EUR 1984 conform artikel 31 lid 2 sub j van de WWB indien hij/zij op dat moment in aanmerking komt voor aanvullende bijstand.

Hierbij willen wij geen onderscheid maken tussen gesubsidieerd werk en ongesubsidieerd werk: Voor de werknemer doet het er niet toe hoe zijn werkgever aan geld komt om zijn loon te betalen: Betaald werk is betaald werk.
Ging het bij voorstel B1 zowel om voltijdwerk als om deeltijd werk, bij voorstel B2 gaat het uitsluitend nog om deeltijdwerk waarbij men nog steeds aanvullende algemene bijstand nodig heeft.
De motivatie is verder gelijk aan de motivatie bij voorstel B1: Het missen van de Langdurigheidstoeslag, het bestrijden/verzachten van de gevolgen van de armoedeval en het stimuleren dat betrokkene geheel uitstroomt uit de bijstand.

Bovendien is het van belang dat erkend wordt dat er een groep deeltijdwerkers is, die vanwege gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid, medische beperkingen enz. altijd aangewezen zal blijven op deeltijdwerk.
Wij doelen hierbij bv. op een deel van de mensen in de bijstand die in fase 3 of 4 zijn ingedeeld; in feite soms mensen die onder de regelgeving van pakweg 10, 15 jaar terug recht gehad hadden op bv. AAW, WAJONG of (gedeeltelijke ) WAO.

In die situaties gaat het dan niet meer om het stimuleren van uitstroom uit de bijstand maar het verzachten van het probleem, dat men na 6 maanden zijn hele loon in feite moet inleveren en nooit meer inkomsten zal hebben dan het geldende bijstandsniveau.
Wel is de premie een belangrijke stimulans en waardering voor de in deze gevallen maximaal geleverde prestatie.

Citaat staatssecretaris Rutte volgens de Nota n.a.v. het Verslag Wet werk en bijstand, pag. 71:
"Vanzelfsprekend kan deze premie ook meerdere jaren achter elkaar worden uitgekeerd, indien het gaat om mensen die, zoals de leden van de PvdA fractie suggereren, vanwege hun specifieke omstandigheden niet volledig kunnen uitstromen." Einde citaat.

Onze conclusie is, dat het wel degelijk mogelijk is, de premie van EUR 1984 meerdere keren te verstrekken, mits de premie maar 1 maal per kalenderjaar wordt verstrekt.
(Bron: MvT bij WWB blz. 22 brochure Sociale Alliantie)

C. Adviesvoorstel om een onkostenvergoeding te verstrekken voor vrijwilligerswerk:

Ons voorstel is, om mensen die geen inkomsten uit arbeid hebben en niet meer inkomsten ontvangen dan het voor hen geldende bijstandsniveau, een forfaitaire onkostenvergoeding te geven van EUR 711 per jaar indien zij voor minimaal een nader te bepalen aantal uren per week vrijwilligerswerk verrichten.
Het is een optie om mensen met deeltijdbanen die recht op aanvullende algemene bijstand hebben, deze onkostenvergoeding ook toe te kennen.

Variant op voorstel: Deze regeling niet begrenzen tot het bijstandsniveau maar bv. op 105 procent WML.
Hierbij denken we bv. aan mensen met een lage WW, WAJONG, IOAW, IOAZ, BIA of WAO-uitkering. M.n. als men arbeidsongeschikt is verklaard voor gewone loonarbeid, is het belangrijk dat men toch nog op deze wijze kan blijven deelnemen aan de samenleving. De voorgestelde forfaitaire onkostenvergoeding kan hiertoe stimuleren en geeft hiervoor waardering.

Toelichting: Het gaat hier om een fiscaal onbelaste onkostenvergoeding, zoals bedoeld in artikel 31 lid 2 sub k van de WWB.

Met vrijwilligerswerk bedoelen wij: écht vrijwilligerswerk waarvoor betrokkene uit eigen vrije wil heeft gekozen en niet regelingen in het kader van 'werken met behoud van uitkering'.
De Cliëntenraad heeft over dat laatste op 19/2/2004 via een gezamenlijke brief aan de Raad en aan B. en W. haar standpunt reeds gegeven.

Nadere voorwaarden: Het zou hierbij moeten gaan om vrijwilligerswerk voor minimaal een nader te bepalen aantal uren per week. De organisatie waar het vrijwilligerswerk wordt verricht, dient een WA-verzekering af te sluiten t.b.v. haar vrijwilliger(s) en er dient een schriftelijke overeenkomst te zijn waarin de afspraken tussen de vrijwilliger en de organisatie zijn vastgelegd.
De afspraken mogen uiteraard niet in strijd zijn met de (interne) richtlijnen cq. regelgeving van betreffende uitkeringsinstantie, bijvoorbeeld t.a.v. het maximaal aantal uren dat vrijwilligerswerk mag worden verricht.
In plaats van aan een contract zou ook gedacht kunnen worden aan een opgave van de gemiddelde ureninzet door de organisatie, waar betrokkene vrijwilligerswerk verricht.
In het kader van dit voorstel zou het te ver voeren deze uitvoeringstechnische details al op voorhand nader uit te werken.

Tenslotte: Als achtergrondinformatie is gebruik gemaakt van Hoofdstuk 6 van het stuk van de Sociale Alliantie:
"Met creativiteit en politieke wil. Beleidsaanbevelingen vanuit cliëntenperspectief." (Brochure in uw bezit)

Dit voorstel is bedoeld als een poging om op creatieve wijze gebruik te maken van een combinatie van artikel 31 lid 2 sub j en sub 0 van de WWB.

Samenvattend: Ons voorstel aan de Cliëntenraad is, te adviseren aan de Raad en aan het College van B. en W. om ons voorstel A, ons voorstel B1 en B2 en ons voorstel C op te nemen cq. te verwerken in de reïntegratieverordening zoals deze per 1/1/2005 in werking moet treden.

Dit voorstel wordt onderschreven door zowel Vereniging P.E.L. als Stichting BLUT en het Komitee Vrouwen en de Bijstand, samenwerkend in Vereniging De Horzel, als door mw. M. van der Laan, individueel lid van de Cliëntenraad.

Namens dezen,



secretaris Vereniging P.E.L.