NOTITIE:
WERKEN MOET LONEN:
VOORSTEL OM BIJSTANDSGELD IN TE ZETTEN VOOR HET SCHEPPEN VAN GESUBSIDIEERD WERK


Datum: Vrijdag 17 oktober 2003.
Bestemd voor: Alle leden van de Commissie Welzijn t.b.v. de extra vergadering op maandagavond 20/10/2003.


In een notitie van 20/6/2003 over "Werken met behoud van uitkering" hebben wij een aantal bezwaren genoemd die opdoemen bij met name de Wet Werk en Bijstand indien de beleidskeuze gemaakt wordt om over te gaan tot verplicht "Werken met behoud van uitkering".
Naast een aantal formele vraagtekens die gezet kunnen worden indien dit idee wordt getoetst aan een aantal bepalingen uit het internationaal recht, zoals het EVRM en Universele Verklaring, zijn er ook politiek-inhoudelijke bezwaren aan te voeren:

1. Invoering op grote schaal betekent dat Nederland langzamerhand in een dwangarbeiderskamp verandert, waarbij mensen met een uitkering gezien worden als mensen zonder rechten, maar met uitsluitend plichten, mensen die je tewerk mag stellen waar je maar wilt, zonder hen daarvoor loon te betalen.

2. Invoering van dat idee is in strijd met het uitkeringsprincipe: Een bijstandsuitkering is geen loon. Voor werk moet loon betaald worden.

3. Invoering tast op termijn tevens het minimumloon aan: Waarom nog het minimumloon betalen indien men als werkgever gratis arbeidskrachten ter beschikking krijgt gesteld door een gemeente?!

4. Een beetje bonafide werkgever zit niet te wachten op mensen die ongemotiveerd zijn, omdat ze zich slechts onder dreiging van intrekking van de uitkering bij zijn bedrijf of instelling vervoegen.

5. Het is beter voor het gevoel van eigenwaarde en het zelfvertrouwen van mensen als men loon ontvangt voor arbeid en een arbeidsovereenkomst heeft, al is het dan ook maar tijdelijk.

Wij zijn van mening dat voor werk loon moet worden betaald. De Wet Werk en Bijstand geeft gemeenten nogal wat beleidsvrijheid o.a. over de vraag of een gemeente kiest voor 'werken met behoud van uitkering' of 'werken voor loon'. Wij kiezen voor dat laatste en hebben daarvoor het volgende voorstel gemaakt:

VOORSTEL VOOR HET SCHEPPEN VAN NIEUWE TIJDELIJKE ARBEIDSPLAATSEN VOOR MENSEN DIE ANDERS IN DE BIJSTAND KOMEN

Inleiding

Zoals bekend zijn er twee belangrijke potten met geld die bij de Wet Werk en Bijstand horen:

a. Geld voor het Inkomensdeel: Hieruit worden de bijstandsuitkeringen betaald.
Belangrijk hierbij is, dat gemeenten overschotten die hier kunnen ontstaan, vrij mogen besteden: De wet schrijft geen bestedingsrichting voor. De Raad kan de bestedingsrichting daarom nader aangeven.

b. Geld voor het Werkdeel: Hieruit moeten de lopende verplichtingen worden betaald; de ID-banen en de WIW-banen.
Indien hier overschotten ontstaan, moeten deze terug naar het Rijk.

Voor nadere uitleg en details raadplege men het verhaal van B. en W. zoals gemaakt voor de gemeenteraadsleden: "Gespreksnotitie Wet Werk en Bijstand: Verkenning van richtlijnen voor Werk en Inkomen 2004." van september 2003.

Het voorstel

Kern van ons voorstel is, dat wij met behulp van loonkostensubsidie tijdelijke voltijdbanen en deeltijdbanen willen scheppen voor mensen die anders van een bijstandsuitkering afhankelijk zouden worden.

Uitgangspunten daarbij zijn:

1. De tijdsduur van zo'n baan varieert van 0,5 tot 2 jaar maximaal.
Het doel ervan is uiteindelijk het verwerven van ongesubsidieerd regulier werk.
Eventueel bestaande angst dat mensen bij loonbetaling middels loonkostensubsidie in zo'n baan 'blijven hangen' lijkt ons niet terecht:
Per definitie gaat het contractueel om tijdelijke banen. Indien wordt gekozen voor 'werken met behoud van uitkering' (bv. 'Work First', varianten op een 'Wisconsin-model' ed.) kan o.i. wel het risico optreden dat mensen (met korte onderbrekingen vanwege formele redenen) voor jaren 'werken met behoud van uitkering'.

2. Er zijn voltijdbanen voor bv. 32/36 uur en deeltijdbanen voor bv. 16/18 uur per week.

3. De banen zijn altijd een combinatie van leren en werken. Bij de voltijdbanen vindt dat leren uitsluitend plaats op de werkplek, bij de deeltijdbanen vindt dat leren plaats op zowel de werkplek (praktijk) als via theoretische scholing. Gekozen is voor een combinatie van werken en leren om de kansen op regulier werk zo groot mogelijk te maken.

4. Het bovenstaande wordt individueel ingevuld op basis van de mogelijkheden en onmogelijkheden van de betrokken werknemer.
Dit kan dus variëren van een deeltijdbaan plus scholing voor een half jaar tot een voltijdbaan voor twee jaar met uitsluitend praktijkscholing of een variant daartussenin. Tussentijdse verlenging tot maximaal twee jaar is mogelijk.

De financiering:

1. De Raad stelt op jaarbasis een raamkrediet ter beschikking. Dit geld wordt *geleend* uit de Algemene Reserve.
Uit dit raamkrediet wordt loonkostensubsidie verstrekt aan werkgevers die bovenstaande arbeidsplaatsen ter beschikking stellen.

2. Werkgevers met bedrijven met een loonvormend karakter krijgen bijvoorbeeld 50 procent subsidie plus 20 procent subsidie is 70 procent subsidie.
Motivering: Iemand zonder recent arbeidsverleden heeft eerst een lagere arbeidsproductiviteit dan iemand met recent arbeidsverleden. Forfaitair en gemiddeld stellen we de arbeidsproductiviteit op 50 procent. Werkgever dient hiervoor gewoon te betalen. De (nog) ontbrekende arbeidsproductiviteit wordt weggesubsidieerd via het raamkrediet.
Twintig procent extra subsidie wordt gegeven voor begeleiding/scholing door de werkgever op de werkplek. Dit wordt uiteraard contractueel vastgelegd.

3. Werkgevers in de non-profit sector: Voorstel is, dat de Raad een lijst opstelt van non-profit organisaties wiens maatschappelijk belang dusdanig is dat zij in aanmerking komen voor loonkostensubsidie.
Hiervoor is politieke moed nodig. Nijmegen deed dit en de Raad daar nam zijn verantwoordelijkheid en stelde een A, B en C-lijst op van non-profit organisaties en hun maatschappelijk belang voor de stad.
Dit is ook beter voor de organisaties zelf: Men weet dan ook waar men aan toe is, de komende jaren.
Concreet is ons voorstel: Doe hetzelfde. De A-lijst betekende in Nijmegen: Geen eigen bijdrage, 100 procent subsidiëring en geen verlies van ID-banen bij deze instellingen.

Daar de non-profits geen mogelijkheden hebben om zelf loon te betalen, stellen wij voor om deze organisaties 100 procent subsidie te geven. Dit is een politieke keuze van de Raad, indien zij deze betrokken instelling van groot maatschappelijk belang acht voor de stad. Voor scholing en begeleiding op de werkplek worden per non-profit organisatie extra financiële afspraken gemaakt.

4. De dekking van het raamkrediet aan het einde van het boekjaar:

a. De primaire dekking bestaat uit het vrij besteedbare deel uit het 'Werkdeel'. Pakweg driekwart van deze pot met geld gaat op aan de lopende verplichtingen, t.w. de huidige ID/WIW-banen.
Vrij besteedbaar resteert dan pakweg EUR 4,3 miljoen.
(Zie blz. 14 'Budget W-deel gemeente Leeuwarden in 2003' van de 'Gespreksnotitie Wet Werk en Bijstand'.)
N.B.: Uit het raamkrediet moeten *ook* de scholingskosten worden betaald als er sprake is van een deeltijdbaan plus aanvullende theoretische scholing. (Bekeken zou moeten worden in hoeverre met name commerciële werkgevers hieraan kunnen meebetalen.) Wij noemen dit de primaire dekking omdat gezorgd moet worden dat dit geld *eerst* wordt verbruikt, omdat een overschot terug moet naar het Rijk.

b. De secundaire dekking bovenop die 4,3 miljoen euro bestaat uit bespaarde bijstandsuitkeringen uit het 'Inkomensdeel'.
Indien bv. 50 mensen die anders een bijstands-gezinsuitkering hadden gehad plus 20 mensen die anders een bijstandsuitkering voor een eenoudergezin hadden gehad plus 80 mensen die anders een bijstandsuitkering voor een alleenstaande hadden gehad, van deze regeling gebruik maken, wordt bespaard op het Inkomensdeel:

50 maal zoveel uur op jaarbasis maal de gebruteerde gezinsuitkering per uur plus:
20 maal zoveel uur op jaarbasis maal de gebruteerde uitkering voor een eenoudergezin per uur plus:
80 maal zoveel uur op jaarbasis maal de gebruteerde uitkering voor een alleenstaande per uur.

Op de 100 procent subsidie aan geselecteerde non-profitinstellingen zal verlies worden geleden in die zin dat het vrijkomende bijstandsgeld onvoldoende dekking biedt. Hier moet geld bij wat in feite uit het Werkdeel komt.
Op de 70 procent subsidie aan commerciële werkgevers zal minder verlies worden geleden, m.n. als een bijstandsuitkering wordt 'vrijgespeeld' van een gezin, omdat deze het hoogste is: 100 procent WML (Wettelijk Minimum Loon)

De kern van het verhaal is, dat het vrij besteedbare deel van het 'Werkdeel' wordt vergroot met vrijvallend geld uit het 'Inkomensdeel'.
De mensen die hieraan meedoen, nemen a.h.w. hun bijstandsuitkering (gebruteerd) mee, als (mededekking) van het raamkrediet.
Het raamkrediet moet uiteindelijk even groot zijn als de dekking via het Werkdeel plus de besparing op het inkomensdeel.

Kan dit wel indien de economie verder terug loopt en het beslag op de bijstand hoger wordt?
Voorbeeld: Er zijn 100 bijstandsgerechtigden en daarvoor is precies genoeg geld bij het Inkomensdeel. Tien van hen gaan meedoen aan gesubsidieerd werk. Tien bijstandsuitkeringen hoeven niet te worden betaald, maar dienen mede als dekking voor de loonkostensubsidie. Het aantal bijstandsgerechtigden stijgt nu tot 150. Tien van hen gaan meedoen aan gesubsidieerd werk. Blijven over: 140. Het probleem blijft bestaan of men nu wel of niet deze tien mensen helpt aan gesubsidieerd werk: Voor 50 mensen moet de gemeente geld zoeken om hun uitkering te betalen.

Conclusie: Bij stijging van het beslag op het Inkomensdeel en eventueel daar optredende tekorten maakt het financieel bij het Inkomensdeel niets uit of men deze 10 mensen dan een bijstandsuitkering geeft of gesubsidieerd werk. Wij geven er dan de voorkeur aan om gesubsidieerd werk aan te bieden.

Het loon en het arbeidscontract:

Loon: Dit is het wettelijk minimum (jeugd)loon, herleid tot het aantal gewerkte uren. Indien dit (deeltijdbaan) onvoldoende inkomsten oplevert om het voor hem/haar/hen geldende bijstandsniveau te bereiken, wordt aanvullende bijstand verstrekt.

Begeleiding op het werk: Een commerciële werkgever krijgt hiervoor 20 procent loonkostensubsidie, met een non-profit werkgever worden per werkgever aanvullende afspraken gemaakt.

Scholing naast het werk: Gemeente betaalt scholing uit raamkrediet, gedekt door 'Werkdeel'. Nagegaan moet worden in hoeverre ook de commerciële werkgever hieraan mee kan/wil betalen.

Arbeidscontract: Er dient een formele werkgever te zijn. In de "Gespreksnotitie Wet Werk en Bijstand" wordt op bladzijde 22 bij "Gesubsidieerd werk en uitbesteden reïntegratie activiteiten" al aangegeven wat de mogelijkheden zijn.

Welke doelgroep(en) kunnen hiervan gebruik maken?

Hierbij hebben we ons laten leiden door het volgende:

a. Jongeren die pas van school komen of een afgebroken schoolopleiding hebben en die bij de bijstand aankloppen, moeten zo snel mogelijk aan werk geholpen worden. Vooral bij degenen met een onafgemaakte opleiding bestaat de kans dat men anders langdurig in de bijstand blijft 'hangen'.
Bovendien gaat kennis vanuit een schoolopleiding snel verloren en tevens veroudert deze kennis ook snel, indien men deze niet via betaald werk in de praktijk kan brengen. Daarom is dit de primaire doelgroep.

b. We hebben begrepen dat het Rijk de 'fase-indeling' wil afschaffen.
We stellen voor dat een jongere die voor de eerste maal een bijstandsuitkering aanvraagt, deze ook gewoon krijgt en dat in het eerste halfjaar samen met betrokkene wordt uitgezocht: Schoolopleiding, beroepsrichting, wat is verder nodig qua theorie- en praktijkopleiding.
Men is verplicht om zelf naar betaald werk te zoeken.

c. Na dat half jaar bijstand moet duidelijk zijn dat er drie groepen jongeren zijn ontstaan, omdat meteen bij de bijstandsaanvraag moet worden nagegaan wat de kansen zijn van betrokkene op regulier werk, wat de handicaps en beperkingen zijn, o.a. qua scholing, opleiding enz.
Het gaat om:

- mensen die binnen dat half jaar op eigen kracht betaald werk vinden.
- mensen die verdere scholing/werkervaring nodig hebben om de kans op ongesubsidieerd werk te vergroten.

N.B.: In de Wet Werk en Bijstand is het begrip 'passende arbeid' vervangen door 'gangbare arbeid'. Dit betekent dat men verplicht is de hier bedoelde tijdelijke (deeltijd)baan aan te nemen: Er wordt immers loon voor betaald. Wel is het natuurlijk verstandig (zie bij punt b) om het soort werk plus scholing te laten aansluiten bij de mogelijkheden en voorkeuren van betrokkene. Het is per slot ook de bedoeling dat men daarna in de gekozen richting regulier werk vindt.

- degenen die een 'rustplan' nodig hebben omdat ze om allerlei redenen geen betaald werk kunnen doen, m.n. medische redenen.

Ons verhaal is in de eerste plaats bedoeld voor de groep jongeren die in principe wel betaald werk kunnen doen, maar er zelf na een half jaar op eigen kracht niet in slaagden om betaald werk te vinden, maar waarvan de kans dat dit lukt vergroot kan worden door verdere scholing/werkervaring.

d. De laatste overweging voor de keuze voor vooral deze doelgroep, is de verdeelsystematiek voor het Werkdeel voor 2005-2007: Het heet:
"De laatste stand van zaken is een systematiek met verschillende klassen van uitkeringsduur met elk een eigen wegingsfactor. Gemeenten krijgen hierbij relatief minder geld in het W-deel voor langdurig uitkeringsgerechtigden: de duurste trajecten worden het minst vergoed."

e. Andere doelgroepen: We denken dan bv. aan mensen die na ontslag uiteindelijk in de bijstand belanden, maar die via omscholing en bijscholing via een leer/werktraject wellicht in een ander beroep weer ongesubsidieerd betaald werk zouden kunnen krijgen.

Wanneer doorstromen naar ongesubsidieerd werk er niet in zit:

Het bovenstaand voorstel gaat ervan uit dat men na minimaal een half jaar of maximaal 2 jaar doorstroomt naar regulier werk. Wanneer echter blijkt tijdens het traject, dat dit er niet in zit voor een deelnemer (Te constateren door het inbouwen van toetsingsmomenten gedurende het traject) dan is realisme geboden:

In zijn algemeenheid bestaat het bijstandsbestand ruwweg uit drie groepen: Mensen die zichzelf kunnen redden in de zoektocht naar regulier werk, mensen die een ID/WIW-baan nodig hebben en mensen die gewoon met rust gelaten moeten worden, m.n. om medische redenen. Laatste groep bestaat vaak uit mensen die eigenlijk in de WAO of de WAJONG hadden gemoeten. ('Fase 4' fungeert in wezen vaak als een soort mini-WAO, omdat de WAO en de WAJONG vrij hoge toegangsdrempels hebben gekregen.)

Ten aanzien van de mensen die nu een ID/WIW-baan hebben kan o.i. geconstateerd worden dat een deel van de mensen kan doorstromen naar ongesubsidieerd werk, maar dat een ander deel tot de 'blijvers' gerekend moet worden.
Er zal erkenning moeten komen voor het feit dat sommige mensen altijd aangewezen zullen zijn op gesubsidieerde arbeid in een enigszins beschutte sfeer.
Indien men ons voorstel zou uitvoeren, zal ook blijken, dat sommigen na het tijdelijke leer/werk traject niet kunnen doorstromen vanwege persoonsgebonden factoren. (We spreken hier dus niet over de arbeidsmarktsituatie)
In onze gezamenlijke brief met een aantal IenD-werkgevers aan de Commissie Welzijn hebben we hier dan ook nadrukkelijk de aandacht voor gevraagd. (Betreft brief, ondertekend door mw. Brandsma van de Stadswacht.)

Vraag is nu hoe we nieuwe instromers die niet kunnen doorstromen, kunnen helpen, om te voorkomen dat zij slachtoffer worden van het draaideur-effect: Via een reïntegratietraject naar tijdelijk werk en vervolgens terug in de bijstand, waarop daarna de reïntegratie draaimolen weer opnieuw begint... Weliswaar goed voor de 'reïntegratie-industrie', maar niet goed voor betrokkene en ook niet voor een efficiënte inzet van de potten met geld van de Wet Werk en Bijstand.

Uit de 'Gespreksnotitie WWB' blijkt dat er van uit wordt gegaan, dat in 2004 600 I/D-banen en 325 WIW-dienstbetrekkingen gefinancierd moeten worden.
VOORSTEL: Hef de stop op nieuwe ID/WIW-banen op per 1/1/2004. Maak het mogelijk dat vrijkomende ID/WIW-plaatsen kunnen worden ingevuld.
Doet men nl. niets, dan neemt het aantal ID/WIW-banen langzaam af, door uitval, doorstroming naar regulier werk enz. Het betekent ook dat steeds meer geld uit het 'Werkdeel' vrijvalt, totdat men simpelweg overschotten krijgt, overschotten die terug moeten naar het Rijk.

Indien deze plaatsen weer opgevuld mogen worden, zou dat bij voorrang moeten met die jongeren zoals bedoeld in ons voorstel, waarvan na een of meer toetsingsmomenten tijdens hun leer/werktraject blijkt, dat doorstroom naar ongesubsidieerd werk niet mogelijk is. Indien men voldoende capaciteiten heeft (bijgeleerd) voor een bepaalde (vrijvallende) ID/WIW-baan, dan dienen zij bij voorrang geholpen te worden.

Tenslotte:

Het bovenstaande is geen kant en klaar verhaal, maar slechts een kader, een denkrichting, over een keuze die men moet maken:
Werken met behoud van uitkering of tijdelijke gesubsidieerde werk- en scholingsplaatsen?
Het zal duidelijk zijn welke richting onze voorkeur heeft.

Leeuwarden, 17/10/2003       Vereniging P.E.L.