Brief voorzitter P.E.L. over de nieuwe
Wet 'Werk en Bijstand'


Tekst voorzitter Vereniging P.E.L. voor website P.E.L. over de nieuwe Wet 'WERK EN BIJSTAND' d.d. 21/1/2003.


Onderwerp: Wet Werk en Bijstand

INGEZONDEN

Terwijl de paarse kabinetten in elk geval nog net deden alsof ze geïnteresseerd waren in het lot van bijstandsgerechtigden, heeft het kabinet Balkenende zelfs de schijn laten varen. Dat valt althans af te leiden uit het ontwerp voor een nieuwe bijstandswet dat inmiddels ter advisering naar de Raad van State is gestuurd.

De nieuwe wet komt in de plaats van de ABW, de IOAW, de IOAZ, de WIW en het besluit ID-banen.
In de voorgestelde uitkeringssystematiek wordt uitgegaan van een normuitkering van 50% van het wettelijk minimumloon.
Daarbovenop kan voor alleenstaanden en alleenstaande ouders een toeslag worden verleend van 20% respectievelijk 40%.
Genoemde percentages zijn maxima, gemeenten mogen ook lagere percentages vaststellen.
Het probleem is dat de gemeente onder bepaalde omstandigheden sterk in de verleiding kan komen die lagere percentages ook inderdaad vast te stellen.
Die verleiding hangt samen met de voorgestelde wijziging in de geldstroom van rijk naar gemeente.

Tot nu toe werd 75% van de gemeentelijke bijstandsuitgaven door het Rijk vergoed.
In het nieuwe systeem wordt de gemeente feitelijk financieel verantwoordelijk gesteld voor de uitvoering van de bijstand.
De gemeente krijgt voortaan de beschikking over twee verschillende budgetten. Het eerste is het zogeheten 'werkdeel' dat besteed moet worden aan het terugleiden van mensen naar de arbeidsmarkt. Alles wat ze hiervan niet uitgeeft moet de gemeente teruggeven aan het Rijk.
Het tweede deel, het zogeheten 'inkomensdeel', moet door de gemeente worden gebruikt om de uitkeringen te financieren. Alles wat ze hiervan overhoudt mag ze vrij besteden.
De middelen uit het werkdeel mogen niet naar het inkomensdeel stromen, omgekeerd mag wel.

De adder onder het gras is dat in het geval de gemeente met hogere uitgaven voor de bijstand wordt geconfronteerd, ze die hogere uitgaven uit eigen zak zal moeten betalen.
Bij een teruglopende conjunctuur en oplopende werkloosheid loopt de gemeente dan ook ernstige financiële risico's en kan ze voor de keuze komen te staan de bijstandsuitkeringen te verlagen of te bezuinigen op andere gemeentelijke voorzieningen.
Het wetsvoorstel bevat weliswaar een hardheidsclausule, maar deze is met zoveel voorwaarden omgeven dat een gemeente wel met hele goede argumenten aan moet komen wil ze van deze clausule gebruik kunnen maken.

De onrechtvaardigheid zit hem met name in het feit dat gemeenten maar een zeer beperkte invloed uit kunnen oefenen op het aantal werklozen binnen hun grenzen.
Een willekeurige gemeente mag dan nog zo'n goed reïntegratiebeleid hebben, bij een ernstige recessie kan ze in feite weinig anders doen dan machteloos toezien hoe de werkloosheidscijfers oplopen.
In het wetsvoorstel daarentegen wordt - geheel buiten de realiteit om - net gedaan alsof conjunctuurgolven maar een geringe invloed hebben op de werkloosheidscijfers, en deze voornamelijk worden bepaald door het gedrag van gemeenten en uitkeringsgerechtigden.
Dat het kabinet meent als gevolg van de bovengenoemde maatregelen op voorhand een forse bezuiniging te kunnen boeken getuigt dan ook van ófwel wereldvreemdheid ófwel een welhaast stuitend cynisme.

Niet alleen gemeenten krijgen een aantal maatregelen voor hun kiezen, ook uitkeringsgerechtigden worden weer eens lekker ouderwets aangepakt.
Elke ambtenaar bij de Sociale Dienst weet dat de hoogte van de algemene bijstand onvoldoende is om reserves op te bouwen. Een bijstandsgerechtigde wiens wasmachine de geest geeft heeft een acuut probleem.
Gemeenten waren en zijn zich dit probleem maar al te zeer bewust, vandaar dat zij de afgelopen jaren een netwerk van voorzieningen hebben opgebouwd om de ergste nood te lenigen. Dit hele netwerk - de zogeheten categoriale bijzondere bijstand - wordt in één klap per decreet weggevaagd.
Voortaan moet iedere cliënt weer apart een aanvraag indienen voor bijzondere bijstand en moet de gemeente iedere aanvraag individueel beoordelen.
Dat dit leidt tot een toenemende bureaucratie behoeft wel geen betoog. Afgezien van een verdere bureaucratisering zal het verbieden van categoriale regelingen op lokaal niveau ook catastrofale sociale gevolgen hebben, aangezien bijzondere bijstand alleen in uitzonderlijke gevallen verleend mag worden.

De individualiseringstrend die zo kenmerkend is voor het wetsvoorstel blijkt ook uit de verhouding tussen cliënt en Sociale Dienst. De gemeente moet per cliënt een beschikking maken waarin de individuele verplichtingen van de desbetreffende cliënt vastgelegd worden. Nog afgezien van het feit dat ook dit leidt tot een verhoogde papierproductie en een toegenomen bureaucratie, uit het wetsontwerp zich nergens in concrete termen over de inhoud van die 'individuele verplichtingen'.
De invulling daarvan wordt geheel overgelaten aan de gemeente.
Het ontbreken van landelijke normering, gecombineerd met het deponeren van de financiële verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de bijstand bij de gemeente kan er heel gemakkelijk toe leiden dat gemeenten niet langer kijken naar hetgeen het beste is, maar naar datgene wat het goedkoopste is.
Aangezien deze twee begrippen elkaar maar zelden overlappen, valt nu al te voorspellen dat bijstandsgerechtigden en mensen met een gesubsidieerde baan het kind van de rekening zullen zijn.

Leeuwarden, 21/1/2003      Pyt van der Galiën