Artikel:
"Een drastische wijziging van de bijstandswet"


Uit de 'Aanpak' Nieuwsbrief van december 2002 van Sjakuus te Utrecht:
Artikel: "Een drastische wijziging van de bijstandswet" over het wetsontwerp 'Wet Werk en Bijstand'


Van de website van Sjakuus te Utrecht haalden we een artikel uit hun 'Aanpak' Nieuwsbrief van december 2002 over de 'Wet X', ofwel de Wet Werk en Bijstand. En het ziet er echt erg slecht uit. Hun artikel stelt het volgende:

Een drastische wijziging van de bijstandswet

Het demissionaire kabinet Balkenende heeft een wetsvoorstel klaar liggen voor een nieuwe Algemene bijstandswet die in moet gaan op 1 januari 2004. De aanduiding die voorlopig gehanteerd wordt klinkt heel mysterieus, Wet X. De inhoud verbergt evenwel niets en is snoeihard:
mensen die nog geen betaalde arbeid hebben en aangewezen zijn op bijstand worden met een streng regime richting betaald werk gedrukt, ongeacht de vraag of dat beschikbaar of passend is.
De nog te verzinnen naam zal mogelijk iets zijn in de geest van 'participatiewet', maar de vraag is of een naam in de trant van 'Wet Drang en Dwang' niet meer in overeenstemming is met de strekking van de nieuwe wet. De ondertitel van de Wet X is al wel bekend en die geeft de prioriteitenvolgorde duidelijk aan: 'wet inzake aanbieding van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling en verlening van bijstand door gemeenten'. In de anti-armoedebeweging en de cliëntenbeweging leven procedurele en vooral inhoudelijke bezwaren. Ze worden hier kort op een rij gezet.

De hoofdlijnen
- Gemeenten worden verantwoordelijk voor het voeren van een actief reïntegratiebeleid. Daar krijgen ze een reïntegratiebudget voor.
Dat is het 'werkdeel' van de rijksuitkering die gemeenten ontvangen. Dat moeten ze gebruiken om mensen toe te leiden naar de arbeidsmarkt of om daar gesubsidieerde arbeid mee te betalen Alles wat gemeenten van dit 'werkdeel' overhouden moet terug naar het rijk. Daarnaast krijgen de gemeenten geld van het rijk om de bijstandsuitkeringen te betalen. Dat is het 'inkomensdeel'. Als mensen snel uitstromen kan het zijn dat gemeenten geld overhouden van dit inkomensdeel.
Dat mogen ze dan zelf houden en daar kunnen gemeenten mee doen wat ze zelf willen, bijvoorbeeld het winkelcentrum verfraaien. Maar als gemeenten te kort komen op dat inkomensdeel, moeten ze zelf opdraaien voor die tekorten.
Het 'werkdeel' mag in elk geval niet gebruikt worden om bijstand van te betalen.
De middelen van het inkomensdeel mogen wel naar het werkdeel stromen, maar andersom niet.
'Hierdoor wordt bereikt dat gemeenten de beschikbare reïntegratiebudgetten volledig inzetten om maximale uitstroom uit de uitkering te krijgen'.

- De gemeenten krijgen meer autonomie, minder bureaucratische regels ('deregulering'), minder rapportageverplichtingen ('derapportage') en daarmee minder administratieve lasten en daarom tegelijk ook minder geld. Gemeenten hebben in de nieuwe situatie meer eigen belang bij een 'rechtmatige en doelmatige uitvoering van de bijstand' en kunnen 'door het voeren van adequaat volumebeleid (reïntegratie, fraude- en poortwachtersbeleid) een besparing realiseren'.
Daarom boekt het rijk op voorhand een bezuiniging in van 150 miljoen euro in 2004, oplopend tot 250 miljoen per jaar met ingang van 2006.
Ook op de huidige reïntegratiebudgetten worden alvast besparingen ingeboekt: 650 miljoen in 2003, 750 miljoen in 2004 en 850 miljoen structureel. Gemeenten mogen voor 80% van deze bezuinigingen op reïntegratiemiddelen opdraaien.
Gemeld wordt dat ze na die bezuinigingen samen nog 1,6 miljard euro overhouden aan middelen voor reïntegratiebeleid.

- De nieuwe wet (de wet X) komt in de plaats van de Abw, de IOAW en IOAZ, de WIW en het besluit ID-banen.

- Cliënten krijgen een 'individuele aanspraak op begeleiding in het perspectief van participatie'. De rechten en plichten van de cliënt zullen worden vastgelegd.
Iedere cliënt heeft de verplichting om arbeid te aanvaarden en als dat niet mogelijk is mee te werken aan een re‹ntegratietraject of sociale activering.
Het huidige stelsel van ontheffingen van arbeidsverplichtingen (b.v. ouders met jonge kinderen; 57,5 jarigen) 'wordt derhalve kritisch bezien' (lees: gaat van de baan).

- In plaats van het huidige stelsel van boeten en maatregelen krijgt het gemeentebestuur de bevoegdheid om uitkeringen te verlagen. Tegelijk wordt gesteld dat 'de inkomenswaarborg uiteraard onverkort gehandhaafd blijft'.

- De bijstand wordt weer vangnet: in bijzondere gevallen kan individueel aanvullende bijstand worden toegekend (bijzondere bijstand), maar de categoriale toekenning van bijzondere bijstand wordt afgeschaft.
Wel komt er een aanvullende inkomensondersteuning van maximaal 450 euro (alleenstaande ouders en alleenstaanden krijgen resp. 90% en 70% van 450 euro) voor langdurige minima zonder arbeidsmarktperspectief (5 jaar onafgebroken in de bijstand en geen enkel perspectief om in het 6e jaar alsnog uit te stromen).

- Er zullen door het rijk geen uitvoeringsvoorschriften worden gesteld aan gemeenten. Vastgesteld wordt dat gemeenten financieel belang hebben bij een uitvoering 'in de richting van zo goed mogelijk tegen zo laag mogelijke kosten'. Wel wordt verwacht dat iedere gemeente zijn (uitvoerings)beleid in verordeningen vastlegt.

Deze hoofdlijnen staan in een brief van staatssecretaris Rutte aan de Tweede Kamer. De brief kan men downloaden via www.socialealliantie.nl

Procedurele bezwaren

In de anti-armoedebeweging en de cliëntenbeweging leven de volgende bezwaren wat betreft de gevolgde procedure: doorregeren in demissionaire status; belachelijk korte tijd om in te spreken.

Het kabinet is demissionair
De huidige wetsvoorstellen wijzigen de bestaande regelingen ingrijpend. Het is bestuurlijk ongehoord en democratisch ondenkbaar deze wijzigingen door te voeren als het ware achter de rug van de samenleving en de politiek om.
De anti-armoedebeweging en de cliëntenbeweging protesteren fel tegen de 'we-gaan-gewoon-door-houding' van het huidige demissionaire kabinet. Het verweer dat voortvarendheid geboden is uit landsbelang snijdt hier geen hout.
De Tweede Kamer heeft dit onderwerp uitdrukkelijk aangemerkt als controversieel.
Daar laatdunkend overheen stappen tendeert naar obstructie van democratische meningsvorming. Dat mag geen enkele politieke partij in een democratische samenleving voor haar rekening nemen. Het kabinet wordt daarom opgeroepen de voorbereidingsprocedures te staken en het wetsontwerp niet voor advies door te sturen naar de Raad van State. Dat is niet passend voor een kabinet in demissionaire status. Bovendien bevatten de huidige voorstellen veel tegenstrijdigheden en ongerijmdheden. De samenleving moet eerst gelegenheid hebben daarover van gedachten te wisselen. De bijstandswet is destijds met zeer veel zorg en zorgvuldigheid ingevoerd. Het gaat niet aan die op een achternamiddag eventjes drastisch te wijzigen.

Geen tijd voor inspraak
Op 6 november 2002 had de Sociale Alliantie een overleg met Staatssecretaris Rutte. Na enig aandringen werd toegezegd dat de Sociale Alliantie betrokken zou worden bij het overleg over de nieuwe bijstandswet. Het zou een 'technisch overleg' zijn, omdat met name de VNG in dit stadium weigerde inhoudelijk over het wetsvoorstel te praten. Op 13 november kreeg de sociale alliantie de wetsvoorstellen en toelichtingen daarop. De Landelijke Cliëntenraad, die ook bij het 'technisch overleg' betrokken zou worden, kreeg deze stukken nog later.
Op 21 november was er ambtelijk overleg. Dat werd van ambtelijke zijde aanvankelijk aangeduid als 'de cliëntentoets', waarbij meegedeeld werd dat schriftelijke reacties op 23 november binnen zouden moeten zijn, wilden ze nog meegenomen worden in het uitgezette traject richting adviesaanvraag Raad van State. De suggestie dat op een dergelijke wijze de wetsvoorstellen door cliëntenorganisaties getoetst zouden zijn, is fel van de hand gewezen. Het 'technisch overleg' is opgeschort en de anti-armoedebeweging en cliëntenbeweging hebben besloten samen een brief te sturen naar het kabinet, waarin vooral ingegaan zou worden op de inhoudelijke strekking van de wetsvoorstellen en de bezwaren die daarover leven in het veld. Als men cliënteninspraak serieus neemt legt men ze niet zo'n belachelijk kort tijdspad voor inspraak op.

Stilzwijgend invoeren van grote verslechteringen
Je zou er haast over heen lezen, maar de huidige IOAW en IOAZ worden opgenomen in het nieuwe bijstandsregime. Dat betekent voor veel ouderen dat er andere regels gaan gelden met betrekking tot de vrijstelling van vermogens.
Nu kent de IOAW geen en de IOAWZ een beperkte vermogenstoets. In de nieuwe wet is die regeling van de baan en valt iedereen onder het veel strakkere regime van de bijstandswet. Als we niet oppassen gebeurt dat stilzwijgend, zonder enig maatschappelijk debat.

Inhoudelijke bezwaren

De anti-armoedebeweging en cliëntenbeweging leggen het accent op de inhoud van de wetsvoorstellen. Die roept de nodige ongerustheid en boosheid op. Hier volgen de voornaamste redenen waarom dergelijke gevoelens worden opgeroepen.

Eenzijdige invulling van het begrip verantwoordelijkheid
Het begrip 'verantwoordelijkheid' staat centraal in het nieuwe wetsontwerp. Het is van belang duidelijk op een rij te zetten hoe dat begrip ingevuld wordt voor de verschillende partijen.
Het rijk heeft als verantwoordelijkheid het vaststellen van de hoogte van het gemeentelijke budget voor reïntegratie en bijstandsverlening.
Het rijk stelt ook de maximale hoogte van de uitkering vast. De gemeente stelt de uitkering aan het individu beschikbaar en stelt de vorm en de hoogte van de uitkering vast op basis van de persoonlijke omstandigheden van de cliënt. De gemeente mag bepalen of zij de bijstand in natura of in geld verstrekt en ze mag een lagere uitkering verstrekken als betrokkene 'lagere' uitgaven met betrekking tot de noodzakelijke middelen van bestaan heeft.
Gemeenten kunnen toeslagen toekennen tot een door het Rijk aangegeven maximum, maar mogen daarbij onder het toegestane maximum blijven. De gemeente bepaalt welke voorzieningen de cliënt krijgt aangeboden ten behoeve van zijn reïntegratie. Het 'overschot' aan uitkeringsmiddelen mag door gemeenten vrij worden aangewend.
De cliënt heeft de verantwoordelijkheid om zelf in zijn bestaan te voorzien. Voor de cliënt betekent dit dat de hoogte van de uitkering wordt gekoppeld aan het getoonde verantwoordelijkheidsbesef en het nakomen van verplichtingen.
Cliënten hebben een algemene geldende verplichting tot reïntegratie, waarvan alleen in individuele gevallen kan worden afgeweken.
Tot zover de aanduiding van verantwoordelijkheden.

De tekst van de wet en de toelichting vertolken heel sterk het idee dat alleen mensen die betaald werken volwaardig burger zijn en hun 'verantwoordelijkheid' nemen en waarmaken. Daarmee wordt iedere uitkeringsgerechtigde in de beklaagdenbank geplaatst. Hij heeft er zelf schuld aan dat hij niet werkt.
Er is geen enkele ruimte voor de cliënt om zelf invulling te geven aan zijn verantwoordelijkheid. De gemeente bepaalt welke voorzieningen worden verstrekt. Het is de gemeente die in een individuele beschikking de rechten en plichten vastlegt. Het is eveneens de gemeente die bepaalt of de cliënt zijn verantwoordelijkheid neemt. Als dit in de ogen van de gemeente onvoldoende gebeurt, kan de gemeente de uitkering korten of intrekken.
De striktheid en eenzijdigheid van deze voorschrijvende houding van overheden staan op gespannen voet met het idee dat 'eigen verantwoordelijkheid' van mensen inhoudt. Op deze manier wordt het mensen met een bijstandsuitkering onmogelijk gemaakt om de verschillende verantwoordelijkheden waarvoor ze staan (geld verdienen, kinderen opvoeden, zorgen voor anderen) een passende inhoud en vorm te geven.
Daarnaast is er te weinig aandacht voor de verantwoordelijkheid die de samenleving heeft om de betaalde arbeid zo te organiseren, dat ook mensen met beperkingen ten volle en volwaardig mee kunnen doen. Heel veel mensen die momenteel in de bijstand zitten, vallen onder die categorie. Daar wordt niet over gerept, daar wordt gewoon aan voorbijgegaan, omdat deze werkelijkheid niet strookt met de ideologische uitgangspunten. Zolang de met de wet beoogde activering van verantwoordelijkheden zo'n eenzijdige en louter individu-gerichte invulling krijgt, zolang er geen daadwerkelijke voortgang wordt geboekt op het terrein van de humanisering van de arbeid en zolang het arbeidsbegrip niet wordt verbreed, zolang is het moreel ongepast en politiek onverstandig om mensen die niet meekunnen in het huidige arbeidsbestel onder uitstroomdwang te zetten, zonder dat er voor hen reële kansen op duurzame uitstroom zijn. Dat plaatst mensen nog straffer buiten de samenleving, terwijl het beoogde doel juist integratie is.

Het minimum wordt per decreet hoog genoeg verklaard
Tegen alle feiten en dagelijkse werkelijkheid in wordt in het wetsontwerp vastgesteld dat het normbedrag voor het sociaal minimum in beginsel toereikend is om te voorzien in de algemeen noodzakelijke kosten van bestaan, met inbegrip van de component reservering. Uit onderzoeken, en wat nog veel belangrijker is, uit de dagelijkse werkelijkheid van mensen komt naar voren dat dit niet klopt:
van een sociaal minimum kun je niet fatsoenlijk rondkomen.
Recent onderzoek dat door het Nibud uitgevoerd is in samenwerking met de Sociale Alliantie, heeft dat nog eens helder aangetoond:

huishoudens die aangewezen zijn op het sociaal minimum komen maandelijks geld tekort.
Vooral in huishoudens met kinderen loopt dit tekort op tot enkele honderden euro's per maand. En dan mag verder niets mis gaan, moeten huishoudens goed kunnen plannen en op tijd geld reserveren. Want als dat 'normale' patroon niet aangehouden kan worden - en dat is heel vaak het geval - zijn de tekorten nog veel groter en ontstaan schrijnende en hopeloze situaties. Het is een sociale schande dat dergelijke ongerijmdheden zich op zo'n grote schaal voordoen in een rijk land. Dat duidt erop dat de sociale vloeren poreus zijn geworden.
Het is bewonderenswaard hoeveel mensen met een minimuminkomen er desondanks in slagen hun huishouden draaiend te houden. Dat kost ontzettend veel pijn en moeite en gaat ten koste van veel ontplooiingsmogelijkheden waar mensen recht op hebben in onze samenleving. Ook mensen met een minimuminkomen willen volwaardig burger zijn en actief deelnemen aan het maatschappelijke leven. Dat kan alleen als ze niet permanent in onzekerheid verkeren over hun materiële bestaansvoorwaarden. Daarom blijft de anti-armoedebeweging bij politiek en overheid aandringen op een fikse verhoging van het sociaal minimum.

Prikkels voor gemeenten bekomen cliënten slecht
Het in één financieringskader onderbrengen van uitkeringen en middelen voor reïntegratie en gesubsidieerde arbeid baart zorgen.
Het dwingt gemeenten tot een cynische calculatie, namelijk wat is goedkoper:

iemand in de bijstand houden, een (langdurig) reïntegratietraject laten volgen of een gesubsidieerde baan aanbieden.
In dit wetsvoorstel wordt het begrip duurzame plaatsing losgelaten. Mensen zullen alle banen moeten accepteren op straffe van een korting op of verlies van de uitkering. Kleine banen, banen die slechts beperkt van duur zijn, moeten geaccepteerd worden. Het biedt de cliënt geen enkel toekomstperspectief, echter voor de gemeenten is een 'draaideur-cliënt' financieel aantrekkelijker dan een 'langdurige' cliënt of dan het bieden van een degelijk reïntegratietraject aan een cliënt.
Een calculerende gemeente kan er toe overgaan iedereen die een aanvraag voor een uitkering indient in een zo goedkoop mogelijke vorm van gesubsidieerde arbeid te plaatsen. Dat geeft een enorme besparing op het inkomensdeel van het budget.
Het 100% budgetteren van de bijstand en de mogelijkheid dat de gemeente een overschot in het inkomensdeel vrij mag besteden, gecombineerd met de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor het toekennen van toeslagen en het bepalen van de hoogte van de toeslag, leidt tot een verkeerde prikkeling bij de gemeente.
Deze combinatie van verantwoordelijkheden moet de gemeente uit handen worden genomen.
Nadrukkelijk dient landelijk te worden vastgelegd wanneer de cliënt in aanmerking komt voor een toeslag. Daarbij dient het minimum van de toeslag landelijk te worden vastgesteld.

Er ontstaat een wettelijk geregelde rechtsongelijkheid
De gemeenten krijgen grote bevoegdheden voor een eigen invulling van het beleid, ze moeten op verschillende aspecten eigen verordeningen opstellen. Dat resulteert in veel rechtsongelijkheid tussen gemeenten. Met de afschaffing van landelijke regelingen en richtlijnen wordt de bodem uit de wet gehaald: er wordt een huis gebouwd met louter plafonds zonder vloeren.
Immers de gemeente heeft een scala aan mogelijkheden om de bijstand en de toeslagen lager vast te stellen; de wet geeft echter wel een maximum. De vrijlatingbepalingen ex art. 34 (vermogen) zijn niet verplicht van toepassing op de bijzondere bijstand.
Het vaststellen van de draagkracht in het inkomen van belanghebbenden is een bevoegdheid van de gemeente. Het kan dus per gemeente verschillen en goed of slecht uitpakken voor de cliënt. In het licht van de slogan 'zo goed mogelijk tegen zo laag mogelijke kosten' is er niet ten onrechte sprake van ongerustheid in de anti-armoedebeweging en de cliëntenbeweging. Hetzelfde geldt voor de vrijlatingbepalingen, die per gemeente kunnen gaan verschillen, in zoverre er nog mogelijkheden tot vrijstelling overblijven. Ook de gemeentelijke ondersteuning die hoort bij de individuele aanspraak die cliënten krijgen op begeleiding in het perspectief van participatie, kan per gemeente ingevuld worden. Uitkeringsgerechtigden, mensen zonder uitkering en mensen met een Anw-uitkering hebben recht op een voorziening gericht op arbeidsinschakeling. De gemeente moet in haar gemeentelijke verordening expliciet aandacht schenken aan een evenwichtige aanpak van de in de wet genoemd verschillende doelgroepen. Wat betekent dit concreet voor de cliënt? In hoeverre wordt de cliënt de mogelijkheden geboden om zelf te kiezen en zijn eigen reïntegratietraject in te vullen?
Als laaggeschoolde of ongeschoolde arbeid beschikbaar is, heeft de cliënt dan nog het recht om een reïntegratietraject te volgen met het perspectief op hoger gekwalificeerde arbeid en een hoger inkomen?
Dit wringt des te meer daar de wet stelt dat het moet gaan om de kortste weg naar arbeidsparticipatie.
Welke waarborgen heeft de cliënt zonder uitkering met betrekking tot het verkrijgen van voorzieningen voor reïntegratie?
Het is aan de gemeente om te beoordelen in hoeverre het verzoek van betrokkene wordt gehonoreerd.
Als de gemeente moet kiezen tussen iemand met een uitkering aan werk te helpen of iemand zonder uitkering, dan lijkt de keuze snel gemaakt: als men iemand met een uitkering aan werk helpt, levert dat de gemeente op termijn 'winst' op.
De waarborgen voor mensen met een Anw-uitkering of zonder uitkering zijn onvoldoende.

Het begrip passende arbeid wordt in de voorgestelde Wet anders ingevuld dan in de WW.
Ouderen van 57,5+ worden in het kader van deze nieuwe wet gedwongen te solliciteren, terwijl een dergelijk besluit voor WW-ers inmiddels is teruggenomen. De cliënt kan weliswaar bezwaar en beroep aantekenen tegen een gemeentelijke beslissing, maar de juridische toets kan uitsluitend geschieden op basis van de gemeentelijke verordening.
Als deze voldoet aan de wettelijke eisen en de gemeentelijke beslissing is conform de gemeentelijke verordening, heeft de cliënt geen kans op succes in bezwaar.
Kortom, er zullen nog meer dan nu grote verschillen per gemeente ontstaan; de nieuwe wet leidt tot rechtsongelijkheid voor de cliënt.
Ervaringen met de WVG versterken deze zorg.
Niet voor niets is bij de WVG na 10 jaar gekozen voor de invoering van een protocol, die de rechten en plichten van gemeenten en cliënten nader omschrijft.

Minder regels naar gemeenten, meer regels naar cliënten
Een van de doelstellingen van deze wet is de administratieve lasten van de gemeente te beperken. Met de voorgestelde wet verdwijnt veel bureaucratie tussen Rijk en gemeenten. Echter in de gemeente ontstaat een nieuwe grote bureaucratie, een bureaucratie tussen gemeente en cliënt, immers alle vormen van categoraal beleid worden afgeschaft (verboden). De gemeente moet per cliënt een beschikking maken waarin onder andere de individuele verplichtingen worden vastgelegd.
De enorme beleidsvrijheid van de gemeente moet door de gemeente gedetailleerd worden vertaald in gemeentelijke verordeningen met veel regels en controle ten aanzien van cliënten. Bijzondere bijstand die voor mensen in gelijke omstandigheden uit doelmatigheidsoverwegingen categoriaal kon worden verstrekt, moet voortaan door iedere cliënt apart worden aangevraagd en de gemeente moet iedere aanvraag individueel beoordelen.
Ook de langdurigheidstoeslag moet door iedere cliënt afzonderlijk worden aangevraagd en door de gemeente individueel worden beoordeeld.
In de wet moeten vele subjectieve zaken als 'getoond verantwoordelijkheidsbesef' en 'gemiddelde kosten van bestaan' door de gemeente worden getoetst.
Afgezien van de nodige rechtsonzekerheid vanwege het ontbreken van objectieve toetsingscriteria, brengt dit een enorme bureaucratie met zich mee. Onder het motto van individueel maatwerk wordt de cliënt teruggeworpen naar de onderhandelingstafel met de bijstandsconsulent, waarbij de cliënt per definitie in een ongelijke positie zit.

Reïntegratie wordt eenzijdig gericht op betaald werk
Reïntegratie en integratie wordt eenzijdig vertaald in toeleiden naar en verrichten van betaalde arbeid. De consequenties van deze keus worden onvoldoende in ogenschouw genomen. Niemand is tegen reïntegratie met als doel participatie in de samenleving. Als dat doel echter wordt verengd tot participatie in betaalde arbeid, kan dat er toe leiden dat participatie in de samenleving mislukt.
Het belang van zorgtaken en het verrichten van onbetaalde zorgarbeid worden ondergeschikt gemaakt aan het belang van het verrichten van betaalde arbeid, ongeacht het maatschappelijke (on)belang van deze arbeid.
Deze blinde voorrang roept ook vragen op in het licht van de discussie rond de stelling dat langdurige kinderopvang bij met name jonge kinderen in bepaalde gevallen leidt tot sociaal-emotionele risicio's. Het ministerie van SZW geeft aan het begrijpelijk te vinden dat deze discussie is ontstaan. Op grond van deze discussie is opdracht gegeven tot een tweetal onderzoeken die moeten leiden tot verbetering en bewaking van de kwaliteit van kinderopvang.
Het ministerie vertaalt zijn begrip echter niet in deze nieuwe wet.
Daarin worden ouders gedwongen tot betaalde arbeid en tot het gebruik maken van kinderopvang.
De huidige organisatie van de betaalde arbeid heeft er toe geleid dat veel mensen zijn uitgevallen en niet (meer) in staat zijn om arbeid te verrichten.
Met het opleggen van een arbeidsplicht zal ook aandacht moeten worden besteed aan het veranderen en verbeteren van de organisatie van de betaalde arbeid.
Daar spreekt de nieuwe wet niet over.
Ook wordt geheel voorbij gegaan aan het maatschappelijke gegeven dat er mensen zijn die op grond van hun lichamelijke, verstandelijke of psychische beperkingen niet in staat zijn betaalde arbeid te verrichten.
Tegen de ontwikkelingen van het veld in wordt van sociale activering weer uitsluitend een instrument tot arbeidstoeleiding gemaakt. Dat blokkeert op veel fronten. Er is niets tegen toeleiding naar betaald werk, integendeel, maar de werkelijkheid gebiedt te onderkennen dat dit voor veel mensen geen heilzaam en reëel perspectief is. Het is weinig realistisch en weinig zinvol deze mensen desondanks tegemoet te treden met een instrument dat uiteindelijk toch de uitstroom naar betaald werk als doel stelt. Een overheidsbeleid dat dit toch doet neemt de mensen en de problemen waarmee zij te maken hebben - en waarmee de samenleving als geheel te maken heeft - niet serieus en verdoezelt een deel van de werkelijkheid.
Zo'n overheidsbeleid zal zich nog verder weg ontwikkelen van de werkelijkheid waarmee mensen geconfronteerd worden, waarin ze dagelijks moeten zien te leven. Als zo'n beleid bovendien wordt verdedigd met woorden als 'wij schrijven niemand af' of 'iedereen heeft kwaliteiten die betekenis kunnen hebben voor de arbeidsmarkt', worden daarmee degenen die bij de werkelijkheid van mensen willen aansluiten, in feite in de beklaagdenbank geplaatst, alsof zij het zijn die mensen in de steek willen laten en willen uitsluiten.

Passende arbeid wordt vervangen door gangbare arbeid
Het begrip passende arbeid verdwijnt en wordt vervangen door het criterium 'gangbare arbeid'. Die ontwikkeling is reeds langer aan de gang.
Dit heeft tot gevolg dat mensen geen eigen inbreng meer hebben bij de vraag welk werk zij willen of kunnen doen.
Mensen zullen alle banen moeten accepteren op straffe van een korting op of verlies van de uitkering.
Kleine banen, banen die slechts beperkt van duur zijn, moeten geaccepteerd worden.
Bijstandsvrouwen met kinderen kunnen gedwongen worden om gebruik te maken van de kinderopvang. Gewetensbezwaren met betrekking tot soorten werk of werken op zondag kunnen niet worden gehonoreerd.
Buiten deze dwang moet worden vastgesteld dat in geen enkel opzicht een garantie gegeven wordt dat men met het aanvaarden van betaalde arbeid ook uit de armoede is.
Integendeel, deze wet zal ertoe bijdragen dat er steeds meer werkende armen komen in Nederland.

De barriëres voor bijzondere bijstand worden opgehoogd
De categorale bijstand wordt afgeschaft. De bijstand moet weer vangnet worden hetgeen wil zeggen dat alleen in bijzondere gevallen aan een individuele cliënt na individuele toetsing ondersteuning kan worden verleend.
De enige nog toegelaten uitzondering op deze regel is de aanvullende inkomensondersteuning die kan worden verleend aan langdurige minima, als tenminste kan worden vastgesteld dat zij na vijf jaar onafgebroken aangewezen te zijn geweest op de bijstand ook in het zesde jaar geen enkel arbeidsmarktperspectief hebben.
Het afschaffen van de categorale bijstand en het verplichten van een individuele aanvraag tot bijzondere bijstand leiden tot een grote bureaucratische rompslomp en tot niet gebruik van groepen die enige extra ondersteuning hard nodig hebben.

De anti-armoedebeweging en de cliëntenbeweging zijn ronduit verbolgen over de wijze waarop het kabinet wil snoeien in het fijnmazige netwerk van armoedebestrijding, dat de afgelopen jaren door gemeenten is opgebouwd, niet uit hobby, maar uit bittere noodzaak, om arme mensen enigszins in staat te stellen het hoofd boven water te houden.
Het aan de kant schuiven van het gemeentelijk minimabeleid treft bijvoorbeeld veel ouderen. In de afgelopen periode is bij de gemeente meer aandacht besteed aan ouderenbeleid, ook op het terrein van armoedebestrijding. Dit beleid moet nu worden teruggedraaid, iedere oudere moet individueel een beroep doen op bijzondere bijstand en de gemeente moet iedere aanvraag individueel beoordelen. Het is zowel voor de gemeente als voor de mensen efficiënter indien aan groepen bepaalde aanvullingen worden toegekend, als in de praktijk blijkt dat allen uit een aanwijsbare groep de middelen voor bepaalde uitgaven ontberen.
Tevens wordt met categoriaal beleid het 'niet-gebruik' van bijzondere bijstand tegen gegaan.
Het is bekend dat met name veel ouderen geen bijzondere bijstand aanvragen terwijl ze daar toch recht op hebben.
Ook het op gemeentelijk niveau ontwikkelde beleid voor gehandicapten en chronisch zieken zal moeten verdwijnen. In dit kader vergoedde de gemeente kosten van mensen met een chronische ziekte of handicap die eertijds op grond van de Algemene Arbeidsongeschikten Wet (AAW) werden vergoed en niet in de Wvg waren overgenomen. Hierbij moet gedacht worden aan meerkosten van energie- en telefoonkosten, extra bewassingkosten, kosten voor ontspanning.
Mensen met een handicap kunnen onder de nieuwe wet bij de gemeenten geen gehoor meer vinden voor de compensatie van deze kosten.
Als het jongste kind uit een eenoudergezin met bijstand 18 jaar wordt, ontstaan er grote problemen in dat huishouden.
In feite wordt de ouder-kind-relatie dan omgekeerd: het kind moet mee de ouder onderhouden. Dat blokkeert heel veel kinderen in hun toekomstkansen. Nu hebben veel gemeenten een categoriale overgangsregeling die de ergste pijn verzacht. Ook die regelingen verdwijnen en alles en iedereen wordt terugverwezen naar individuele aanvragen en individueel maatwerk.
Verder vormen de voorstellen met betrekking tot het vorderen van (kinder)alimentatie een grote bedreiging. Wat de gemeente niet of zeer slecht lukt (het innen van alimentatie) mag nu de alleenstaande ouder zelf doen.
Daarbij kan wel hulp verkregen worden van een extern bureau, maar wat gebeurt er als het toch niet lukt? Staat de gemeente dan garant voor een volledige bijstandsuitkering? Overigens moet wat betreft de kinderalimentatie worden vastgelegd dat deze bedoeld is en ten goede moet komen aan de kinderen. Het moet niet zo zijn dat van de kinderalimentatie het onderhoud van de ouder (gedeeltelijk) betaald moet worden.
De onderhoudsplicht van ouders strekt zich uit naar jongeren tot 21 jaar, ook als deze jongeren zelf al kinderen hebben.
De onderhoudsplicht strekt zich niet uit naar de kinderen van deze jongeren.
Jongeren onder de 18 jaar met of zonder kinderen hebben in principe geen recht op bijstand.
De gemeente heeft de mogelijkheid jongeren op grond van dringende redenen toch bijstand te verlenen.
Tienermoeders en tienerouders vormen een zeer kwetsbare groep. Als hun ouders niet voldoen aan de onderhoudsplicht komen zij in een financieel onmogelijke situatie. Ook voor deze groep geldt de plicht om passende arbeid te aanvaarden. Wat is hun toekomstperspectief? Veelal betreft het jongeren met een afgebroken schoolopleiding. Hun perspectief op betaald werk is gering. Het betekent in ieder geval dat zij zijn aangewezen op laaggeschoold of ongeschoolde arbeid.
Juist voor deze groep is het van belang dat zij alsnog in staat wordt gesteld een startkwalificatie in het onderwijs te halen. Het is afhankelijk van de gemeente of zij deze groep inderdaad de mogelijkheid biedt een opleiding te volgen of dat de gemeente hen verplicht tot laagbetaalde arbeid. Het risico is dat deze groep een leven lang aan de onderkant van de samenleving blijft functioneren en dat hun kinderen een zelfde lot beschoren is.

Een te ongerichte bestrijding van de armoedeval
Het kan inderdaad niet zo zijn dat mensen die vanuit een uitkeringssituatie gaan werken er financieel slechter van worden vanwege het wegvallen van inkomensafhankelijke regelingen.
Deze zogeheten armoedeval moet op zo'n manier worden opgelost dat die oplossing zich niet richt tegen het armoedebeleid dat nodig blijft zolang mensen te weinig inkomen hebben om fatsoenlijk rond te komen.
Tijdelijke maatregelen die in dit verband genomen worden, moeten stappen zijn op weg naar een structurele oplossing voor dit vraagstuk. In dit kader heeft de anti-armoedebeweging reeds eerder concrete voorstellen gedaan, waaronder het omzetten van inkomensafhankelijke regelingen in generieke inkomensverbeteringen voor álle lagere inkomens.
Te denken valt hierbij aan een overzichtelijk systeem van belastingskortingen voor basisuitgaven aan gezondheidszorg, opvoeding, onderwijs en huisvesting.

De langdurigheidstoeslag heeft te weinig om het lijf
Met het invoeren van een langdurigheidstoeslag erkent het Kabinet dat het sociaal minimum ontoereikend is om van te leven.
Het is mensonterend dat mensen zo'n toeslag pas kunnen krijgen als ze vijf jaar lang hebben moeten leven van een uitkering op het sociaal minimum en daarbij ook nog eens kunnen aantonen dat ze het zesde jaar niet alsnog uit kunnen stromen naar betaald werk, terwijl ze de vijf voorafgaande jaren al onder voortdurende druk zijn gezet om uit te stromen.
De langdurigheidstoeslag stoelt op een motie die eind 2000 door de Tweede Kamer breed is ondersteund. De nadruk in deze motie lag op inkomensverbetering voor de mensen die 3 jaar of langer op het minimum zitten en die daardoor financieel in een perspectiefloze situatie terecht zijn gekomen.
In het wetsvoorstel is de termijn van drie jaar opgerekt naar vijf jaar.
Tevens wordt in de huidige voorstellen de doelgroep voor de regeling beperkt door de nadruk te leggen op de vraag of voor de betreffende personen toch nog een perspectief op de arbeidsmarkt vastgesteld kan worden. Dat is een overbodig en onduidelijk criterium:
het is moeilijk objectief en eenduidig vast te stellen en zal daarom al heel snel leiden tot rechtsongelijkheid en bureaucratische rompslomp.
Dit wringt des te meer daar in de huidige praktijk blijkt dat 30% van de cliënten die naar een reïntegratiebedrijf worden verwezen, wordt teruggestuurd.
Zij komen op grond van het door de gemeente ingeschatte arbeidsperspectief niet in aanmerking voor de langdurigheidstoeslag en worden daarmee in feite gestraft voor het falen van het reïntegratiebedrijf en reïntegratiebeleid. Vanuit politiek en menselijk oogpunt is het veel verstandiger dat cliënten waarbij is vastgesteld dat zij geen arbeidsperspectief hebben, onmiddellijk en automatische in aanmerking komen voor de langdurigheidstoeslag.
Zij die geacht worden een arbeidsperspectief te hebben, maar na drie jaar nog een uitkering hebben, dienen eveneens in aanmerking te komen voor een langdurigheidstoeslag.
De doelstelling van de langdurigheidstoeslag zou moeten zijn: voorkómen dat mensen in financiële problemen komen in plaats van pas in actie komen als het kwaad in feite al is geschied.

Een zeer magere regeling van de cliëntenparticipatie
In artikel 47 wordt cliëntenparticipatie geregeld. Ook hier is de gemeentelijke vrijheid groot. Waarom is in dit kader niet aangesloten bij de Wet SUWI, en vergelijkbaar met artikel 10 en 11 van Wet SUWI een wettelijke verankering van de vormgeving van cliëntenparticipatie geregeld? Juist nu de gemeenten een grote vrijheid krijgen, dienen cliënten nadrukkelijk bij het te voeren gemeentelijk beleid te worden betrokken. Niet alleen een openbare benchmark kan de controlerende taak van de gemeenteraad versterken. Een goed functionerende en behoorlijk gefaciliteerde cliëntenraad met voldoende rechten en plichten kan de gemeenteraad ook inzicht verschaffen in het functioneren van de gemeentelijke uitvoering van de nieuwe wet.

Aparte wetgeving voor gehandicapten en chronisch zieken
Aangekondigd wordt dat gewerkt wordt aan de opzet van een nieuwe wettelijke regeling voor arbeidsongeschikten.
Overwogen wordt de bepalingen aangaande de gedeeltelijk arbeidsongeschikten en de jonggehandicapten in deze nieuwe regeling te incorporeren, en deze groepen uit de IOAW te halen.
Daarbij wordt de vraag opgeworpen of de gemeenten verantwoordelijk moeten blijven voor de uitkeringsverstrekking van de overgebleven groep, de oudere werkloos geworden werknemers. Gesteld wordt dat het in de rede ligt de UWV ook hiervoor verantwoordelijk te maken. De anti-armoedebeweging en de cliëntenbeweging willen graag geïnformeerd worden over en betrokken worden bij de ontwikkeling en vormgeving van deze nieuwe regeling.
De CG-Raad pleit al jaren voor een afzonderlijke landelijke wetgeving voor gehandicapten en chronisch zieken, bij voorbeeld ter bestrijding van meerkosten en verborgen kosten.

Bezuinigen op de armen?
De voorgestelde Wet beoogt een bezuinigingsdoelstelling. Er worden fikse besparingen ingeboekt, onder meer op de reïntegratiebudgetten, maar ook op de bijstandsverlening. Deregulering en 'derapportage' zijn kennelijk financiële wonderwoorden.
De anti-armoedebeweging vreest dat gemeenten de opgelegde bezuinigingen doorschuiven naar een straffer beleid ten aanzien van mensen die de minste mogelijkheden hebben tot verweer. Zeker nu de economische situatie verslechtert en de werkloosheid weer stijgt is het weinig realistisch om op basis van flinke taal over uitstroom geweldige besparingen in te boeken. Die gaan ten koste van de leefruimte van mensen die nu al te weinig hebben om fatsoenlijk rond te komen.
Einde artikel uit Aanpak Nieuwsbrief van Sjakuus.